Het verhaal van The Real Book is zo’n jongensboek, dat je je afvraagt waarom er nog nooit een film over is gemaakt. In 1975 besluiten twee conservatoriumstudenten uit Boston om de muzieknotatie uit te werken van een aantal bekende jazzliedjes, uit frustratie over de onleesbare en niet kloppende bladmuziek die ze vaak voor ogen krijgen. Deze bekende liedjes worden ook wel jazz standards genoemd, omdat ze zo vaak worden gecoverd door jazzartiesten – denk aan My Funny Valentine, The Girl From Ipanema, All Of Me en Autumn Leaves. Naast deze jazzklassiekers halen ook onder meer Yesterday van The Beatles, Peaches en Regalia van Frank Zappa en You Are The Sunshine Of My Life van Stevie Wonder de eerste editie van The Real Book.

De twee studenten brengen de bladmuziek naar een copyshop, maken een paar kopieën, en binnen no-time is het boek zo populair, dat duizenden exemplaren de hele wereld over gaan. De naam The Real Book is een knipoog naar ‘fake books’: als je al jazzartiest niet uit je hoofd kunt spelen, maar bladmuziek nodig hebt, dan wordt er gezegd dat je gebruik maakt van een fake book.

Klein probleempje: de makers van het boek hebben geen enkel auteursrecht op de liedjes. En dus blijft The Real Book jarenlang een copyshop-vodje dat toch overal gretig aftrek vindt. Sterker nog: de liedjes die in het standaardwerk terecht zijn gekomen, zien hun positie als jazzstandaard alleen nog maar verder versterkt. The Real Book wordt zeg maar ‘de standaard van de jazzstandaarden’.

In 2004 weet uitgeverij Hal Leonard Corporation de rechten van bijna alle liedjes te verzamelen. De illegale status van The Real Book is voorbij: voor het eerst in bijna 30 jaar kun je een legale versie in de winkel kopen. De layout van het boek blijft overigens wel trouw aan het origineel.

In de jaren tachtig en negentig komen nog twee edities uit van The Real Book, waar de originele auteurs niks mee te maken hebben. Wie ze zijn, is trouwens een publiek geheim; de een was een student van Pat Metheny, de ander werkte in de studio van Gary Burton, als we Wikipedia mogen geloven.

Keuze Freek Janssen: Chet Baker – My Funny Valentine (1955)

Doet een beetje pijn

Toen Chet Baker dit liedje opnam in 1955, was het al een jazzstandaard geworden. Het origineel stamt uit 1937 uit de Broadway-musical Babes in Arms. Dankzij de versies van Frank Sinatra (1954) en Chet Baker (1955) maakte het grote publiek kennis met My Funny Valentine. Sommige Nederlanders deden dat pas in 1999, dankzij Herman Brood.

De versie van Chet Baker doet een beetje pijn. En dat kon hij echt als geen ander. Voor Chet was de liefde echt geen pretje. Wat hij als geen ander in zijn liedjes kon, was laten doorschemeren dat het helemaal niet zo leuk is om verliefd te zijn op iemand.

I fall in love too easily, en dan krijg ik steevast de deksel op mijn neus. They’re writing songs of love, maar niet voor mij, want ik zit hier in mijn eentje zonder vriendin weg te kwijnen. I get along without you very well. Of course I do. Maar stiekem gaat het heel erg kut sinds het uit is.

De versie van My Funny Valentine van Chet Baker kruipt, tergend langzaam. Het liedje is daardoor tegelijkertijd ontzettend romantisch en volstrekt hopeloos, zoals we Chet Baker kennen:

Is your figure less than Greek? Is your mouth a little weak when you open it to speak?Are you smart?
But don’t change a hair for me, not if you care for me. Stay little Valentine, stay
Each day is Valentine’s day

Geen wonder dat het met de liefde niet echt wilde lukken. De versie van Chet werd overigens wel zijn signature song en vereeuwigd in The Real Book.

Er is trouwens ook een liveversie, uit Tokyo, 1987, maar ik geef de voorkeur aan de studioversie.

Keuze Leendert Douma: Chet Baker – Stella By Starlight (1955)

Baker en de biertjes

Chet Baker heeft veel meer klassiekers uit The Real Book uitgevoerd, waaronder prachtige versies van Stella By Starlight. Dus is dit een goed moment om uit de kast te komen met mijn grootste muziekblunder ooit…

Het was eind jaren tachtig. Jongens waren we, maar aardige jongens. Door dichter en schrijver Jules Deelder en columnist, DJ en saxofonist Hans Dulfer (tijdens zijn programma’s bij de VPRO toeterde hij vrolijk mee met platen van Slayer en Sepultura) leerden we dat jazz echt levend was. Niks geen muziek voor stoffige oude mannen in een zoldertheatertje of brallerige dixieland voor VVD-lullen. Nee! We dansten in clubs op acid jazz, gingen naar films als Round Midnight en namen platen van Miles Davis en John Coltrane noot voor noot onder de loep.

En we waren vaak in het walhalla: George Jazzcafé, de legendarische kroeg bij de Korenmarkt in Arnhem – waar bijvoorbeeld Dexter Gordon en Art Blakey speelden. Op een dag kwam ook Chet Baker daar optreden. Zo’n liveconcert bij George kostte in die tijd meestal een tientje ofzo. Voor Chet vroeg hij vijftien gulden. Dat was best veel voor onze scholierenbeursjes. Voor de deur stonden we te rekenen. We kwamen tot de conclusie dat we wel naar binnen konden, maar dat we dan niks konden bestellen. Dat was ook weer saai. Dus we besloten even verderop wat biertjes te gaan drinken. We hadden best een leuke avond. Chet Baker zouden we zeker binnenkort nog gaan zien. Hij woonde immers in Nederland en speelde vaak in kleine clubs.

Maar het liep anders. Ietsje later – op 13 mei 1988 – viel de legendarische trompettist onder invloed van godweetwat uit het raam van het Hotel Prins Hendrik in Amsterdam. Hij belandde met zijn hoofd op een stenen paaltje en overleed ter plekke. Onze kans om ooit live te genieten van zijn subtiele trompetspel en zijn breekbare stem was voorgoed verkeken…

Dat dilemma tussen Baker en de biertjes, en die onfortuinlijke keuze. Daar schiet ik ’s nachts nog weleens wakker van… als Chet daarboven tussen de sterren staat te schitteren.

Bron afbeelding: Reddit.

Keuze Naomi Mertens: Henry Mancini / Johnny Mercer – Moon River (1961)

Een lieflijke lullaby

Het kon niet anders of ook Moon River werd gecoverd door veel verschillende bands uit de eighties en nineties. Eric Clapton en Jeff Beck waagden zich aan een versie waarin de eerste anderhalve minuut volledig instrumentaal zijn; Jacob Collier maakte een fuzzy en zeer trage, maar compleet alternatieve versie. En dan is er de live studioversie van R.E.M. op Complete Rarities, I.R.S. 1982-1987, dat uitkwam in 1992. We horen een enigszins hese Michael Stipe er met de piano een lieflijke lullaby van maken. Geen saxofoons of big band. Niets meer dan een mooi klein liefdesliedje. Meer woorden hoef ik hier ook niet vuil aan te maken. Luister maar zelf.

Keuze Hans Dautzenberg: Odetta – Nobody Knows You When You’re Down And Out (1962)

Een sterke status

Het best verkochte album in de MTV unplugged reeks is, met 26 miljoen exemplaren, dat van Eric Clapton. Naast het stukgedraaide Tears In Heaven en een larmoyant luie uitvoering van Layla, vinden we op dit album ook Nobody Knows When You’re Down And Out. Ook dit krijgt helaas een nogal lazy behandeling van de gitaargod, zeker in vergelijking met de intense uitvoering die we vinden op zijn klassieke album Layla And Other Assorted Love Songs (Derek And The Dominos, 1970).

Nobody Knows When You’re Down And Out was ook op dat moment al een klassieker, vooral bekend in de uitvoering van Bessie Smith uit 1929. Lange tijd werd het zelfs als háár nummer gezien, maar het was vaudeville jazz artiest Jimmy Cox die het nummer in 1923 schreef.

Dat het lied is uitgegroeid tot een standard en is opgenomen in The Real Book Vol. 1, heeft hij niet meer meegemaakt: hij overleed in 1925. Een nummer met zo’n status kent per definitie veel uitvoeringen door veel verschillende artiesten. Om er een paar te noemen: Marlena Shaw, Katie Melua, LaVern Baker, Van Morrison, Liza Minelli en Barbra Streisand. In de blueshoek vinden we onder meer B.B. King, The Spencer Davis Group en Tedeschi Trucks Band. Dan zijn er nog Nina Simone, Sam Cooke en Otis Redding en we hebben nog een folkblokje met o.a. Dave Van Ronk, Karen Dalton, Tim Hardin en Odetta.

Odetta (1930 – 2008) is bekend als voorloper en activist in de folk- en burgerrechtenbeweging van de vroege jaren 1960.  In zekere zin is zij de schakel tussen de generatie van Pete Seeger en Woody Guthrie, en die van Bob Dylan en Joan Baez, en later ook die van Tracy Chapman. Maar ze was meer. Als pionier met een sterke persoonlijkheid effende ze de weg voor zelfstandige zwarte (en witte) zangeressen. Lees ook de mooie woorden die Quint Kik eerder aan haar wijdde.

Odetta’s uitvoering van Nobody Knows When You’re Down And Out (uit 1962) is trouwens geen folkversie. De zangeres eert het nummer met een classic jazz vertolking die Jimmy Cox ongetwijfeld zou hebben gewaardeerd.

Keuze Quint Kik: Horace Silver Quintet – Song For My Father (1964)

Leentjebuur

Voor nogal wat muziekliefhebbers om mij heen luistert jazz als een gesprek dat nergens toe leidt, een gebed zonder einde. Nou kan ik dat wel begrijpen: het kostte mij jaren van investeren, eer ik er echt wat bij voelde. Ik probeerde Coltrane vanwege de link met The Byrds’ Eight Miles High, Cannonball Adderly vanwege zijn samenwerking met geluidstovenaar David Axelrod en natuurlijk Miles vanwege Kind Of Blue.

Het was echter een andere trompettist die bij mij het kwartje deed vallen. Na het zien van de Netflix-docu I Called Him Morgan (dikke aanrader, waar ik al eens eerder over schreef), ontdekte ik mijn niche: hard bop. Midden jaren vijftig ontstond deze subvariant van bebop, met een stevige rhythm & blues-injectie en gospel en blues-invloeden. Weinigen hadden hierop een grotere impact dan pianist Horace Silver.

Meer nog dan trompet, raakte ik via hardbop verslingerd aan piano-jazz. Silver bleek echter minstens zo belangrijk als componist: hij heeft een flink aandeel in de Real Book, daterend van zijn prille begin met de Jazz Messengers (waar hij aanvankelijk samen met Art Blakey leiding aan gaf). Met zijn eigen quintet zette hij nadien de basisopstelling van tenorsaxofoon, trompet, piano, bas en drums op de kaart.

Waar dat album uit 1956 als een vroege mijlpaal van de Hard Bop wordt gezien, geldt Horace eigen Song For My Father (1964) als het ultieme visitekaartje van zijn beknopte, vindingrijke en onbedaarlijk swingende spel. Het titelnummer groeide uit tot zijn bekendste nummer, dankzij het leentjebuur spelen van Steely Dan; zij kaapten het bossa nova-intro voor hun grootste hit Rikki Don’t Lose That Number.

Keuze Remco Smith: Herbie Hancock – Tell Me a Bedtime Story (1965)

Luie stoel

In 1983 bracht Herbie Hancock Rockit uit en dat heeft mijn beeld van Hancock voor altijd vervormd. Rockit: een baanbrekende track, nog eigenlijk voordat hiphop en dance echt populair werden. We hebben ooit een battle gedaan over liedjes die hun tijd ver vooruit waren. Daar had Rockit niet tussen misstaan.

In de lijst met artiesten op North Sea Jazz heeft Hancock vaak een prominente plek gehad en dat vond ik op basis van Rockit vreemd. Toen bleek dat Rockit niet de norm maar de uitzondering was. Hancock, 85 inmiddels, was vooral bandleider. Een orkestleider die heerlijke, behaaglijke jazz maakte. Geen ingewikkelde jazz, waarin vijf of meer mensen tegelijk een verschillend liedje spelen, maar jazz als een luie stoel, om heerlijk in te hangen. Jazz zoals in Tell Me a Bedtime Story.

Keuze Annemarie Broek: Wes Montgomery – Blues in F (1965)

Spelen met octaven

Wes Montgomery was één van de eersten die de gitaar in de wereld van de naoorlogse jazz introduceerden. Hij had zichzelf leren spelen aan de hand van zijn grote voorbeeld Charlie Christian. Niet gehinderd door enige voorkennis ontwierp hij een heel eigen stijl voor de rechterhand die losjes gebaseerd was op Django Reinhardt, die immers maar een halve rechterhand tot zijn beschikking had. Montgomery gebruikte voornamelijk zijn rechterduim om de noten aan te slaan, in plaats van de vingers. Zo zou hij zachter klinken en geen mensen uit hun slaap halen. Want hij oefende veel in de nachtelijke uren. Overdag had hij een halve baan in een fabriek; daarna trad hij op van 21.00 uur tot 02.00 uur ’s nachts, want hij had ook nog een gezin te onderhouden.

Hij viel op door zijn geheel eigen speelwijze, ook met de linkerhand. Hij kon met die hand octaven tot stand brengen; dit kunnen slechts weinig gitaristen hem nadoen. Door dat spelen met de octaven was zijn muziek direct herkenbaar. Denk maar aan Caravan, het nummer dat van 1963 tot 1983 de Wie van de Drie Quiz inleidde. Montgomery speelde samen met alle andere grootheden uit zijn tijd, zoals Lionel Hampton, Cannonball Adderly, Miles Davis en John Coltrane. Namen die de mens van nu niet veel meer zeggen, maar hun sporen hebben nagelaten in het muzikale landschap van nu. Ik heb gekozen voor het nummer Blues in F, omdat hij dit speelt met begeleiding van het combo van Pim Jacobs. Of trio? Want de vaste gitarist, Wim Overgaauw, mocht toen uiteraard niet meedoen.

Keuze Renate van Klinken: Cass Elliot – Dream A Little Dream Of Me (1968)

Droom van een liedje

Mijn jeugd werd getekend door muziek. Zelf zingen, piano spelen, maar vooral ook: heel veel muziek luisteren. Die liefde is met de paplepel ingegoten, mijn moeder werkte als muziekredacteur bij een regionale publieke omroep en kwam dus regelmatig met allerlei moois thuis.

De stem van Cass Elliot leerde ik dan ook al vroeg kennen. Met name The Mamas and the Papas stonden regelmatig op, volgens mij heb ik een van hun albums geconfisqueerd toen ik in de puberteit kwam en ik het heel cool vond om naar muziek uit de sixties te luisteren.

Een van mijn lievelingsliedjes was Dream A Little Dream Of Me. In eerste instantie vooral omdat ik het gewoon een heel lief liedje vond. Maar naarmate mijn interesse in muziek groeide, groeide ook mijn fascinatie voor dit liedje. Het is al geschreven in de jaren ’30 van de twintigste eeuw en sindsdien heel vaak opgenomen. Een akkoordenschema wat niet standaard is, een prachtige melodie die je ook niet vaak hoort en een modulatie die de boel helemaal opengooit. En dan die prachtige stem van de helaas veel te jong gestorven Cass Elliot… Een droom van liedje, beter kan ik het niet omschrijven.

Keuze Erik Bevaart: Leon Russell – This Masquerade (1972)

Relatie die op klappen staat

Als er één song als ondergewaardeerd betiteld moet worden, is het wel This Masquerade; zeker in Nederland. In Amerika geldt voor het door Leon Russell geschreven nummer dat driemaal scheepsrecht is. Tweemaal was This Masquerade slechts de B-side van een hit; in 1972 was dit het achterkantje van Leons hitsingle Tight Rope en in 1975 was dit de flipside van de Amerikaanse nummer één hit Please Mr. Postman in de uitvoering van The Carpenters. De derde keer dat dit op single verscheen, werd het wél een A-kant.

This Masquerade is in 1976 een Amerikaanse hit geweest voor George Benson, die daarvoor alleen bekendheid genoot als jazzgitarist. Hij bleek over een voortreffelijke stem te beschikken en zou zelfs een Grammy Award winnen met dit nummer. Toen het een jaar later in Nederland op single werd uitgebracht, bereikte het echter niet de Top 40.

Het nummer werd in de jazzwereld omarmd. Saxofonisten als Archie Shepp, Rahsaan Roland Kirk en David Sanborn hebben het opgenomen, maar ook Toots Thielemans en Pat Metheny hebben het gespeeld. Eén van de weinige Nederlandse opnamen is uit 1987 van de John Clayton Bigband, waarbij de zangeres dan wel Amerikaans/Canadees is: Dee Daniels. De tekst gaat over een relatie die op klappen staat; bepaald geen vrolijk liefdesliedje.

Dat het een topsong moet zijn, blijkt wel uit de vele succesvolle zangeressen die besloten om het op te nemen, zoals Shirley Bassey, Brenda Lee en Helen Reddy. In 1974 won laatstgenoemde een Grammy Award voor haar album I Am Woman, waarop zij een mooie interpretatie van This Masquerade aflevert. Ook dit album is ondergewaardeerd in Nederland.

Er is een bijzondere uitvoering van het nummer door Karen Carpenter samen met Ella Fitzgerald. Buiten vele jazz- en popversies zijn er ook latin-uitvoeringen van o.a. Sergio Mendes, Cal Tjader en Alex Wilson. In een geheel onbekende, maar geslaagde versie van This Masquerade door de Deense band Acoustic Lounge komen pop, jazz en latin samen!

Keuze Jeroen Mirck: Pavement – 5-4=Unity (1994)

Alternatieve afslag van Take Five

Jazz-standards hoor je vaak terug in oneindig veel versies, maar doorgaans blijven die redelijk dicht bij het origineel. De leukste versies zijn degenen die sterk afwijken of doodleuk een loopje nemen met het origineel. Neem nou Take Five van Dave Brubeck: een publieksfavoriet uit 1959 die je uit duizenden herkent. Indieband Pavement raakte er ook door geïnspireerd, maar gaf er een compleet eigen draai aan, met de vreemde titel 5-4=Unity. Het nummer staat op hun succesalbum Crooked Rain, Crooked Rain uit 1994. Je herkent direct Take Five, maar is het ook echt dat nummer? Nee, ergens nemen de slacker-rockers een alternatieve afslag, maar de melodielijn komt wel telkens weer terug. Een heerlijke vrije interpretatie van een jazz-klassieker.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.