Als je de soul uit de gouden jaren 60 en 70 plat slaat, kom je grofweg tot twee stromingen: de confectiesoul van Motown uit Detroit in het noorden en de rauwere variant van Stax uit Memphis in het zuiden. Die laatste heeft me altijd het meest kunnen bekoren. Ofschoon de platen van de Temptations en producer Norman Whitfield me verslaafd deden raken aan psychedelische soul, komt southern soul stukken harder bij me binnen. Beelden van Sam en Dave tijdens de Stax & Volt Revue in Londen en Otis Redding op Monterey Pop hebben daar in belangrijke mate aan bijgedragen.
Met bovenstaande oversimplificatie doe ik natuurlijk geen recht aan Chicago of Muscle Shoals, Alabama. En dan had je in Memphis ook nog Hi Records. Terwijl Stax in de vroege jaren 70 met de gouden cadillac van Isaac Hayes op een onvermijdelijk faillissement koerste, bouwde producer Willie Mitchell een parallel imperium. Mede verantwoordelijk voor het stuwende ritme waren de broertjes Hodges (gitaar, bas, orgel), pianist Archie Turner en drummer Howard Grimes, aangevuld met muzikanten die Mitchell ‘leende’ van Stax (de Memphis Horns en extra drummer Al Jackson).
Al Green is natuurlijk de grote naam. Een Top 2000-weeskindje, dat we na een Top Noch Snob-interventie van collega Erwin Tijms wisten te adopteren voor de Snob 2000. Via een Hi-stapverzamelaar – de dubbel-LP History of Soul – kwam ik Green’s lang niet misselijke collega’s Syl Johnson en Otis Clay op het spoor. In niets was ik echter voorbereid op Ann Peebles. Niemand kan zo smekend en tegelijkertijd berustend zingen over list en bedrog in de liefde. Haar beste nummer: I’m Gonna Tear Your Playhouse Down. Gelijke delen ingehouden wanhoop en resolute volharding.
Het nummer kwam me bekend voor. In Nederland bleek het in 1985 een Top 20-hit te zijn geweest voor Paul Young. Met zijn debuutplaat No Parlez had de zanger met het soulvolle stemgeluid zichzelf in de spotlight gemanoeuvreerd. De van dat album getrokken singles waren vrijwel allemaal opmerkelijke coverkeuzes, van Waylon Jennings en Joy Division tot Marvin Gaye. Waar Young het obscure Wherever I Lay My Hat van die laatste subtiel onder handen nam en zijn versie het origineel ontsteeg, maakte hij van I’m Gonna Tear Your Playhouse Down – het visitekaartje van zijn sophomore effort – één van de lelijkste Fairlight-ongelukken van de jaren 80. De wanhoop van Peebles werd liefdeloos van iedere subtiliteit ontdaan en ontaardde hier in complete hysterie.
Begin jaren 90 trof ik een andere cover aan op de The Hitsound of Levi’s 501. Dankzij de commercials van de spijkerbroeken fabrikant kreeg de muziek van soullegendes als Sam Cooke en Ben E. King een tweede leven. Platenmaatschappij Magnum zag er wel brood in, alleen waren er net niet genoeg nummers om een hele verzamelaar mee te vullen. Zodoende fungeerde Pubrocker van het eerste uur Graham Parker als vulling met een cover van, jawel. Zijn interpretatie van Palyhouse was een aanzienlijke verbetering, zij het dat het venijn er vanaf spatte. Niet zo vreemd, Parker had een rothumeur: vanwege technische mankementen had hij zijn derde album helemaal opnieuw moeten opnemen. Zijn carrière raakte in het slop, nadat links werd ingehaald door Elvis Costello.
Toch overtreft niets de door merg en been gaande oerversie. Als je het mij of collega Mersad vraagt, is Ann Peebles de meest ondergewaardeerde soul-zangeres: zelfs haar ‘bekendste’ nummer tevens Lennon-favoriet I Can’t Stand The Rain is ten onrechte afwezig in de Top 2000. Laten wij dat kaartenhuis preserveren en later dit jaar die andere Peebles-hit van het gelijknamige album de Snob 2000 in stemmen.