In deze battle blikken we terug op een aantal overleden musici in 2022: een eerbetoon, want gelukkig hebben we de muziek nog.

Keuze Annemarie Broek: The Ronettes – Be My Baby (1963)

Kort maar hevig

Ronnie Spector werd op 10 augustus 1943 geboren als Veronica Bennett in East Harlem, een wijk in New York. Al vroeg, op haar veertiende jaar, vormde zij een zangtrio met haar zus Estelle en haar nichtje Nedra. Ze vielen toen al enorm op door de strakke kleertjes die ze droegen, hun torenhoge zwarte kapsels (beehives) en een dikke laag eyeliner en mascara. Ze traden veelvuldig op bij allerlei gelegenheden rond New York.

Een eerste platencontract bracht hun niet het zozeer verlangde succes, maar dat veranderde toen zij bij Philles Record onder de hoede kwamen van Jack Nitzsche en Phil Spector, allebei  ‘liefhebbers’ van meisjesgroepen. Phil wilde eigenlijk alleen Ronnie een contract aanbieden, maar dat werd resoluut verhinderd door Ronnie’s moeder. Die had direct al doorzien welke plannen Spector voor haar dochter had.

In 1963 kwam er een LP uit met titels als Be My Baby, Baby I Love You, Silhouettes en een handvol andere popliedjes. Eén van mijn allereerste elpees trouwens die nog steeds bij mij in de kast staat.

Spector had een maniakale liefde ontwikkeld voor Ronnie, die tot hun huwelijk zou leiden. Aanvankelijk ging alles goed, maar Ronnie mocht van haar man niet meer optreden. omdat hij ziekelijk jaloers was en het niet kon uitstaan dat zij (niet met haar stem alleen) mannen  in vervoering kon brengen. Ze kreeg huisarrest en werd herhaaldelijk bedreigd door haar man. Op spectaculaire wijze wist zij samen met haar moeder uit hun huis te ontsnappen, een bastion omgeven door prikkeldraad en wachtposten. Eindelijk was ze weer vrij. Die periode beschreef zij in haar met humor doorspekte autobiografie Be My Baby uit 1990, die inmiddels al een derde druk mocht beleven.

Na de breuk met Spector wilde ze dolgraag weer als zangeres aan de slag. Ze trad op bij vele gelegenheden en radio- en t.v. opnames en maakte een aantal albums. Maar het succes van eertijds zou ze nooit meer meemaken, ondanks de steun van onder andere Southside Johnny, Eddy Money, Joey Ramone en zelfs George Harrison (Try Some Buy Some), die probeerden haar carrière een extra impuls te geven, maar haar hoogtijdagen waren voorgoed voorbij.

In 2018 was zij te zien in de muziekdocumentaire Amy Winehouse: Back to Black (2018), gebaseerd op de in 2011 overleden zangeres Amy Winehouse en haar laatste studioalbum Back to Black uit 2006. Het album is geïnspireerd op meidengroepen uit de jaren 1960, een bron van inspiratie voor Winehouse.

Ronnie Spector overleed op 12 januari 2022 na een langdurig ziekbed.

Keuze Tricky Dicky: Judy Henske – High Flying Bird (1964)

Queen of Beatniks

Zeker eind jaren vijftig en in het daaropvolgende decennium waren mensen kleiner dan tegenwoordig. Alhoewel, een wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat de Amerikaanse mannen en vrouwen juist kleiner worden. De levensstijl en het voedsel zouden hieraan debet zijn. Judy Henske was een grote vrouw van meer dan 1,80 meter en gezegend met een luide stem. Ze trok hiermee aandacht en mocht in 1963 een eerste (folk)single opnemen: Charlotte Town, maar het zou de flipzijde zijn die uiteindelijk de aandacht trok van grote invloed op de ontwikkeling van de folkrock zou zijn. Het werd in de jaren zestig veelvuldig gecovered door onder andere Stephen Stills (Au Go Go Singers), Richie Havens (die het ook op Woodstock zong), Jefferson Airplane en onlangs nog door Neil Young, Tevens leende Noel Gallagher de naam voor zijn band.

Medio jaren zestig neemt producer Jack Nitzsche haar onder zijn hoede en geeft haar de bijnaam Queen of the Beatniks. Haar carrière kwam niet goed van de grond, maar als componiste heeft ze een aantal vermeldenswaardige liedjes op haar conto staan, zoals Yellow Beach Umbrella dat door Three Dog Night en Bette Midler opgenomen is.

Henkse overleed op 85-jarige leeftijd.

Keuze Erik Bevaart: Savoy Brown – I’m Tired (1969)

Gitaarbeul

Op 13 December 2022 overleed Kim Simmonds, de gitarist en die alle jaren Savoy Brown geleid heeft, op 75 jarige leeftijd aan de gevolgen van kanker. In 2021 moest hij al zijn optredens afzeggen.

Als telg van de bloeiende Britse Bluesrocktscene in de jaren ’60 heeft hij met Savoy Brown misschien niet het succes gekend dat John Mayall, Fleetwood Mac en Chicken Shack in de periode hadden, maar in de V.S. zou dit alsnog goed komen. Als gitarist deed Kim Simmonds niet of nauwelijks onder voor Eric Clapton, Peter Green en Stan Webb, al hebben die hits met eeuwigheidswaarde afgeleverd. Dat Kim Simmonds als gitarist echt wel wat te bieden heeft, blijkt zeker uit zijn instrumentale soloalbum Jazzin’ On The Blues uit 2017, waarop hij ook verdienstelijk mondharmonica speelt.

Savoy Brown heeft sinds de eerste plaatopnamen in 1967 zo’n 40 albums gemaakt, waarop ook regelmatig het pad van de Bluesrock werd verlaten. Een duidelijk voorbeeld hiervan is hun album Street Corner Talking uit 1971 met daarop een fraaie cover van de Tempations-hit Can’t Get Next To You. Zanger op dit album is Dave Walker. Er hebben in de loop der jaren veel muzikanten gespeeld in Savoy Brown, waaronder Stan Webb en bassist Andy Pyle. Een speciale vermelding dient wel zanger Chris Youlden te krijgen, die in 1969 met  I’m Tired een nummer voor Savoy Brown afgeleverd heeft wat ik nog steeds graag hoor. Hopelijk volgt iedereen zijn ‘bevrijdende’ voorbeeld: I’m tired of trying to be something I know ain’t me I’m tired of living up to what people expect me to be.

Kim Simmonds is het voorbeeld van een muzikant die decennia lang met één band geassocieerd zal blijven, zijn band, Savoy Brown.

Keuze Quint Kik: The Poppy Family Ft. Susan Jacks –  There’s No Blood In Bone (1969)

Tranendal

I put a seed in my garden
It didn’t grow
I gave a man all my heart
And I watched him go
Nothing seems to be for me
Everything is down, you see
I’m so low

(uit: Beyond the Clouds)

Een van vele nummers van The Poppy Family, dat er geen twijfel over liet bestaan: het leven is niets minder dan een tranendal. Tegelijkertijd werd verdriet nimmer zo zwoel bezongen als door Susan Jacks. Je zou haar en ex-echtgenoot Terry ‘de Carpenters from the dark side’ kunnen noemen, maar Richard en Karen konden er zelf ook wat van. Het boek I Hate Myself and Want to Die – The 52 Most Depressing Songs You’ve Ever Heard (2005) van Tom Reynolds bevat een verhelderend betoog over hun Goodbye To Love, een zelfmoordbriefje vermomd als een pak suiker. Wanneer je het van je tanden springende glazuur negeert en echt gaat luisteren naar de deprimerende teksten, zie je door de treurwilgen het bos niet meer. Bij The Poppy Family was dat ook nog eens een akelig donker bos.

Bij het grote publiek was The Poppy Family hooguit bekend van Which Way You Goin’, Billy? Deze door Susan smachtend gezongen ballade – as desperate as Del Shannon and as lonesome as Brian Wilson’s worst nightmare, zoals Mark Deming van All Music Guide het treffend verwoord – was in Nederland een top 20-hit. Terry Jacks’ oorwurm Seasons In The Sun (1974) zal overigens meer bellen doen rinkelen. Eveneens genomineerd als een van de The 52 Most Depressing Songs, waarin Reynolds vol ongeloof een tirade afsteekt over de wijze waarop tekstdichter Rod McKuen voor dit nummer Jacques Brel’s Le Moribund bruut mishandelde. Het grondwerk voor Terry’s aandeel in dit halsmisdrijf werd duidelijk gelegd door het debuutalbum van de band die hij met Susan bestierde.

Terry bleek een waar tovenaar in de studio, die zijn bedrieglijk klinkende jaren ’70 muzak subtiel vergezelde van ontregelende, psychedelische accenten. Vlak daarbij de bijdrage van percussionist Satwant Singh niet uit: zijn tabla verrijkte het bandgeluid van The Poppy Family op een verontrustende manier, zoals films en series over psychopatische moordenaars worden verrijkt met onschuldige meezingers uit de zonovergoten jaren ’70. Toch was het eerst en vooral Susan Jacks, die je met haar verleidelijke stemgeluid het deerniswekkende album inzoog; als een sirene, voor wie Odysseus zich aan de scheepsmast liet vastbinden, terwijl hij zijn bemanning liet doorroeien met watjes in de oren. Met het morbide There’s No Blood In Bone als een van de ‘hoogtepunten’ van de Poppy Family:

When Joey died, Marie went mad
She’d given him what life she had
She’d helped him fight and shared his pain
Her very blood was in his veins

Marie doneerde haar bloed tevergeefs en met het opdrogen ervan verdween ook haar laatste sprankje levensvreugde. Ook Susan’s eigen leven was bepaald geen lolletje; behalve persoonlijk leed – het vroegtijdig overlijden van haar tweede man, de Canadese football-speler Ted Dushinski – waren er ook zakelijke strubbelingen: midden jaren ’70 won ze een rechtszaak van de voormalig zakenpartner van Terry Jacks, maar verloor ze de rechten op haar tweede solo-album. Uiteindelijk zou zich meer gaan toeleggen op het schrijven van nummers en leidde ze een muziekuitgeverij. Optreden deed ze voornamelijk om geld in te zamelen voor bewustwording van het belang van orgaandonatie. Ten tijde van haar overlijden stond ze zelf op de wachtlijst voor een nieuwe nier.

Keuze Lido Schuffelers-Bron: The Delfonics – Didn’t I (Blow Your Mind This Time) (1970)

Dat eerste moment

Het voordeel van zomerkermis in de stad eind jaren ’90 was voor mij dat het bij alle andere vrijetijdsplekken lekker rustig was. Het perfecte moment dus om bijvoorbeeld lekker rustig naar de bioscoop te gaan. Zo ook tijdens de zomerkermis van 1998, het is begin juni en Jackie Brown de derde film van Tarantino draait dus de keuze is snel gemaakt.

Helaas lieten de weergoden me in de steek, het komt met bakken uit de hemel en het toch op de kermis afgekomen volk zoekt ander vertier. Een bioscoopbezoek is een serieuze optie en de zaal zit dan ook propvol. De helft van de zaal zou na de pauze niet meer terugkeren, de verwachtingen waren na Reservoir Dogs en Pulp Fiction laten we zeggen anders en de regen was ondertussen gestopt. Persoonlijk vond ik Jackie Brown een meer dan prima film en als extraatje was het mijn kennismaking met The Delfonics. Hun single uit 1970 Didn’t I (Blow Your Mind This Time) speelt een hoofdrol en was een van mijn redenen om direct ook de soundtrack op CD aan te schaffen. Nog voor de eeuwwisseling werd de CD collectie ook uitgebreid met een Delfonics verzamelalbum.

Bij de eerste luisterbeurt van dit album viel alles op z’n plek, nooit gehoord en toch voelde alles bekend. The Fugees, Wu-Tang Clan, Nas, Gang Starr en dan noem ik alleen de mij toen bekende 90’s muziek die The Delfonics als inspiratie/sample gebruikte. Als je in de jaren ’90 naar Hip Hop luisterde dan luisterde je bewust of onbewust wel eens naar The Delfonics.

De grote man achter The Delfonics was William Hart, hij schreef de meeste teksten en was zoals ze dat in het Engels noemen de Lead Singer (is daar een normaal Nederlands woord voor?). Hart schreef vooral over liefde en de pijn die die liefde kon veroorzaken. Al tijdens zijn schooltijd vormde William samen met zijn broer Wilburt en vriend Randy Cain The Orphonics, maar pas toen Thom Bell de muziek ging componeren ontstond de nu zo bekende sound van The Delfonics. Het Duo Bell en Williams zou eind jaren ’60 het beste in elkaar naar boven halen en kreeg zelfs de bijnaam The Lennon & McCartney of West Philadelphia. Het hoogtepunt kwam in 1971 toen Hart en Bell voor Didn’t I (Blow Your Mind This Time) de Grammy voor Best R&B Performance by a Duo or Group, Vocal or Instrumental kregen.

William Hart die afgelopen juli op 77 jarige leeftijd overleed vertelde enkele jaren terug in een interview trouwens dat zijn hoogtepunt niet die Grammy is, maar het moment dat hij in 1966 rijdend door de straten van Philadelphia voor het eerst zijn eigen plaat op de radio hoorde. I remember the time of day it was, I remember exactly where I was, and it was amazing to hear, you know? That was the highlight of my life, even above getting the Grammy.

En zelfs nu hoor ook ik The Delfonics nog wel eens voorbij komen, wanneer mijn zoons GTA V spelen en ze toevallig die auto pakken waarin The Lowdown 91.1 het fictieve radiostation uit de game te horen is.

Keuze Alex van der Heiden: Procol Harum – Simple Sister (1971)

Het Gerrie of Gary effect

Op 19 februari overleed Gary Brooker. Dit werd enkele dagen na zijn dood bekend gemaakt, namelijk op 22 februari de sterfdag van Mark Lanegan. Onder de muzieksnobs van Ondergewaardeerde Liedjes overheerste het nieuws van Lanegan. Terecht of onterecht, dat doet er eigenlijk niet toe, maar er ontstond iets van het Gerrie Knetemann effect; Knetemann stierf op dezelfde dag als Theo van Gogh en dat nieuws overstemde volledig het nieuws over de dood van de legendarische Kneet.

Gary Brooker, vooral bekend van Procol Harum en natuurlijk de wereldhit A Whiter Shade Of Pale die vorig jaar hoog in de Top 2000 eindigde als favoriete plaat van Peter R. de Vries. Gary Brooker heeft nog een veel grotere staat van dienst dan alleen Procol Harum. Ook solo heeft hij enkele platen afgeleverd, maar hij was zeker ook een geliefde zanger om in projecten mee samen te werken, waarvan de meest bekende met Alan Parsons in het nummer Limelight. Hij speelde samen met wereldberoemde artiesten, zoals Clapton, McCartney en Harrison, en ook in Nederland was Brooker een graag geziene gast. Hij werkte onder andere samen met Jan Rietman, Lori Spee en met Ad Visser. Ik heb het Hi-Tec Heroes singeltje waar het nummer No News From The Western Frontier op staat. Gewoon een heel goed nummer waar deze blog ook prima over had kunnen gaan. Toch heb ik gekozen voor Procol Harum, omdat er zoveel meer is dan die ene grote hit en die paar andere iets bekendere nummers. Wat te denken van de opener op het album Broken Barricades, namelijk Simple Sister.

Ik heb hele goede jeugdherinneringen aan Simple Sister. Ik speelde basgitaar vanaf mijn twaalfde en dit nummer dat qua baslijn meegaat op de gitaar die je aan het begin hoort openen was voor mij prima te doen. Daarbij kon ik in de tussenstukken vrijelijk jammen. Daarnaast was het een makkelijk nummer om te zingen en te bassen tegelijk, omdat de zang iedere keer volgt op de rest. Eindeloos op de tussenstukken improviseren is wat je eigenlijk ook in deze clip terugziet en dat maakt Simple Sister voor mij een waanzinnig tijdloos nummer. En tenslotte die stem van Brooker die het op ieder type muziek goed doet. Tijdloos of eindeloos genieten dan maar…

Eén van de allergrootsten

Een traditie op dit onvolprezen forum is aandacht voor die muzikale helden die ons ontvallen. Dit jaar waren we daar behoorlijk druk mee. Zelf heb ik geschreven over Mark Lanegan, Mimi Rogers, Arno en Andy Fletcher. Ik was niet de enige van de bloggers die dit jaar voor overledenen een passende eerbetoon hadden geschreven. We zijn er als bloggers maar druk mee geweest.

Het overlijden van Lamont Dozier was onvermeld gebleven. Het moment van verscheiden zal hebben geholpen, hij is op 8 augustus dus tijdens de zomervakantie overleden. Dat zijn muzikale hoogtijdagen al enige decennia achter ons liggen waren duidelijk. Het negeren van zijn overlijden zou een blunder zijn: als onderdeel van Holland-Dozier-Holland was Lamont Dozier voor de ontwikkeling van muziek van onschatbare waarde. Dozier is ooit, in 1962, door Berry Gordy voor Motown gecontracteerd als singer songwriter. Al snel bleek dat zijn talent vooral lag in het schrijven van liedjes voor anderen. Dat heeft hij binnen Holland-Dozier-Holland vooral in de jaren zestig in ruime mate gedaan. Liedjes voor Four Tops, Marvin Gaye, The Supremes, Martha & The Vandellas. Eén lange stroom aan klassieke, tijdloze liedjes. Stop! In The Name Of Love, Reach Out I’ll Be There, How Sweet It Is (To Be Loved By You). De melodielijnen zijn steeds prachtig, achteloos. Alsof ze zo uit de mouw zijn geschud. Aan de arrangementen is steeds grote zorg besteed. Het is ongekend hoeveel liedjes van hoge kwaliteit dit drietal heeft opgeleverd.

Dozier bleef muziek maken, ook in de decennia daarna. Zijn muzikale mojo was hij een beetje kwijt: het publiek zat kennelijk niet meer te wachten op met zorg georkestreerde soulmuziek. Voor de nalatenschap van Dozier maakt het niets uit: wat hij aan muziek heeft gemaakt in de jaren zestig is ongekend en heeft nog steeds invloed op muziek, tot nu aan toe. Om maar wat te noemen: die plaat van Silk Sonic (Bruno Mars en Paak. Anderson van een dik jaar terug) was in mijn ogen ondenkbaar zonder het voorwerk van Holland-Dozier-Holland. Dozier zal altijd als onderdeel van dit drietal worden genoemd. Als gezegd: hij begon als singer-songwriter. Dat heeft hij later, na zijn hoogtijdagen bij Motown, weer opgepakt. Al weer vijftig jaar oud is zijn Fish Ain’t Biting.

Keuze Hans Dautzenberg: Dr. Feelgood – She Does It Right (1975)

Missing link

Het is 1977. Middelbare school in een grote provinciestad. Talentenjacht. Een reeks aan jonge toneelspelers, zangers, muzikanten en andere vermeende artiesten trekt voorbij aan de zaal, gevuld met tieners die geen oog hebben voor wat er op het podium plaatsvindt. Als puberaal commentaar, roepen we na elk optreden tegen elkaar: Geef mij maar PUNK!

Punk was het nieuwe toverwoord, het nieuwe ding van onze generatie, het was ons middel om het verschil te maken met de vorige generatie. Maar afgezien van enkele échte punkers die al snel in hun graffiti jasjes (CRASS logo) de rookplek op het schoolplein overnamen, waren we niet punk. We wisten dus eigenlijk helemaal niet waar we het over hadden. Maar het klonk goed en onze ouders reageerden zoals verwacht geschokt. En dat was leuk.

Punk, zoveel was ons wel duidelijk, rekende af met de ingewikkelde poeha van de gitaarhelden die op de vierkante centimeter het ene na het andere vingervlugheidsrecord wilden breken. Het rekende af met de ondraaglijke gewichtigdoenerij die de rockmuziek in zijn greep had. Punk deed een forse stap terug in de tijd en hervond de jeugdige aan-de-slag-mentaliteit van de talloze garagebandjes van begin jaren zestig.

Deze duiding van Punk doet als of de stroming helemaal uit het niets kwam. Alsof John Lydon en Joe Strummer op een goeie dag in 1976 zeiden: laten we een punk band beginnen. Daarmee gaan we voorbij aan de Pub Rock. Pub Rock is, zoals de naam al zegt, het typisch Engels (of zelfs: Londens) genre dat de missing link vormt tussen de garagerock van de jaren 1960 (die weer nauw verwant was aan de oer rock & roll/rockabilly/R&B uit de jaren 1950) en de punk-new wave.

De Pub Rock scene bloeide vanaf begin jaren 1970 als het recht-voor-zijn-raap alternatief van het ‘grote’ rocksterrendom. Gewone jongens, in ongewassen pakken, die in cafézaaltjes met een mix van R&B covers en eigen materiaal hun beperkte muzikale vaardigheden compenseren met 200% inzet. Sleutelbands: Brinsley Schwarz, Ducks Deluxe, Kilburn & The High Roads (met Ian Dury) en Dr. Feelgood. Optreden is het devies in deze scene, hits maken is dat niet. Labels zijn dus niet geïnteresseerd, dus worden platen uitgebracht op kleine of eigen labels. Stiff Records bijvoorbeeld wordt opgericht met een lening van 400 pond van Lee Brilleaux, de zanger van Dr. Feelgood.

Die band is in 1971 opgericht door Brilleaux, bassist John Sparks en gitarist Wilko Johnson. Ze weten in korte tijd een flinke reputatie op te bouwen, waarbij het strakke, staccato gitaarspel (zonder plectrum) van Johnson voorop gaat in de energieke show die de band neerzet. Die kenmerkende stijl geeft het gitaarspel een soort ingehouden agressie, hetgeen perfect past bij wat hun publiek wil. Er worden platen opgenomen en de reputatie van de band groeit. Maar ondanks het toenemend succes verlaat Wilko Johnson (geboren als John Andrew Wilkinson op 12 juli 1947) de band in 1977 tijdens de opnames voor het derde album. Een move die slecht uitpakt voor beide partijen, zo zal Johnson ook zelf later zeggen. Met enkele muzikale maten vormt hij The Wilko Johnson Band, die datzelfde jaar optreedt in de in die dagen vermaarde pub Hope And Anchor in Islington, Londen.

Hij richt vervolgens de band Solid Senders op, die na één album het weer voor gezien houdt. In 1980 treedt Johnson toe tot The Blockheads van Ian Dury. Hij werkt mee op het album Laughter van die band (1981). Daarna brengt hij The Wilko Johnson Band (weer) samen. Vanaf die periode zal Johnson met verschillende band configuraties zijn eigen platen blijven maken. In 2013 wordt bekend dat hij kanker heeft en gaat hij op afscheidstournee. De ziekte blijkt niet zo terminaal als gedacht en Johnson wordt tot zijn eigen verbazing na een zware operatie zelfs kankervrij verklaart. Uiteindelijk is hij op 12 november 2022 overleden, 75 jaar oud. Enkele weken daarvoor nog, op 18 oktober, stond hij voor het laatst op het podium.

Niet alleen is de Pub Rock een belangrijke linking pin in de pophistorie, ook het specifieke spel en de uitgesproken persoonlijkheid van Wilko Johnson waren alom invloedrijk. In Game Of Thrones mocht hij een rol spelen als de beul Ilyn Payne. Veel artiesten – Joe Strummer, Paul Weller, Alex Kapranos (Franz Ferdinand) – hebben verklaart hoe belangrijk hij als voorbeeld was. Gang Of Four gitarist Andy Gill heeft Johnson altijd genoemd als de belangrijkste inspiratiebron voor zijn eigen grillige, fel agressieve spel. Blondie’s drummer Clem Burke kocht in 1975 Dr. Feelgood’s debuutalbum Down By The Jetty tijdens een reis naar Europa. Hij herinnert zich de verbazing van de Ramones en Richard Hell toen hij het bij zijn terugkeer in New York aan hen liet horen. Op maandag 10 mei 1976 spelen Dr. Feelgood en Ramones zelfs een double bill concert in The Bottom Line in New York. Roger Daltrey (The Who) en Jimmy Page (Led Zeppelin) hebben een eerbetoon aan Johnson gebracht en Billy Bragg twitterde: His guitar playing was angry and angular, but his presence – twitchy, confrontational, out of control – was something we’d never beheld before in UK pop.

Ter afsluiting een mooie video die goed illustreert hoe Wilko Johnson zich manifesteert op het podium.

Keuze Mersad Rebronja: Pointer Sisters – I Ain’t Got Nothin’ But The Blues (1975)

 

Op 31 december 2022 overleed singer-songwriter Anita Pointer. Daarmee overleed de laatste van de originele Pointer Sister(s). June Pointer overleed in 2006 en Bonnie Pointer in 2020. Dit is een ode aan Anita en de groep. De groep is enorm veelzijdig, volgens sommige muziekcritici veelzijdiger dan David Bowie. De Pointer Sisters worden het beste herinnerd door hun soul-discosuccessen uit midden jaren ’80 maar dat is zeker niet het hele verhaal. Zo zongen ze back-up voor Grace Slick en Boz Scaggs, waren ze te zien in Sesamstraat, traden ze als eerste zwarte vrouwelijke groep op in de Grand Ole Opry en wonnen ze een country Grammy voor het nummer Fairytale. Anita an Bonnie schreven het. Ook verschenen ze in de film Car Wash. Allemaal voor hun discosuccessen in de jaren ’80.

Boogie-woogie, Bebop, Blues, Country, Funk, Disco, Soft-rock, Electro-pop, Hardrock en verschillende andere subgenres hebben allemaal de revue gepasseerd en alles klonk even natuurlijk. De zussen coverden Willie Dixon, werden gecoverd door Elvis Presley en brachten 15 Top 40 Hot 100-singles uit, terwijl ze een vaste aanwezigheid in de R&B-, club- en volwassen hedendaagse hitlijsten behielden. Zonder twijfel één van de beste en grootste vrouwengroepen in de muziekgeschiedenis.

In 1972 voegde Ruth Pointer zich bij de groep. Samen met Issa en Sadako Pointer is ze nog actief met de Pointer Sisters. De grote successen werden uiteraard behaald door Anita, June, Bonnie en Ruth. Ik kan niet over Anita praten zonder het te hebben over de groep. Alle vier hebben ze de groep groot gemaakt door het schrijven van een tal van nummers, door heerlijke vocalen met prachtige harmonieën en door fantastische liveshows. In Nederland zijn er slechts vier top 10 hits geweest, namelijk Fire, Should I Do It, Automatic en Jump (For My Love). Anita verzorgde leadvocalen op verschillende grote hits zoals Yes We Can Can, Fire, Slow Hand en I’m So Excited.

Ik ga even terug naar 1975, het album Steppin’ met een prachtige cover waarop twee sneakers staan. Het is een fantastisch album dat zijn inspiratie uit oude soul/R&B haalt. Anita en Bonnie schreven samen met David Rubinson de leadsingle How Long (Betcha’ Got A Chick On The Side). Een heerlijke mix van ‘mid-period’ soul, funk en disco. Op het album staan ook twee briljante covers. Een rokerige versie van I Ain’t Got Nothing But The Blues, een heerlijke ode aan Duke Ellington (hij componeerde het nummer, Don George schreef de tekst) en Allen Toussaint’s Going Down Slowly. Een onmogelijke keuze maar ik ga nu voor I Ain’t Got Nothing But The Blues. Het nummer is uitgevoerd in een medley vorm en het laat de vocale harmonieën van de dames schitteren, met een big band op de achtergrond. De Pointer Sisters zoals velen ze nog nooit gehoord hebben.

Keuze Willem Kamps:  Ashra – Don’t Trust The Kids/Blackouts (1977)

E2 – E4

De één z’n dood doet je meer dan de ander. Zo gaat dat bij familie, bij vrienden, collega’s en bekenden, en ook bij muzikanten. Bij Manuel Göttsching was ik nou niet bepaald van slag. Ik was hem al behoorlijke tijd uit het oor verloren en dacht eigenlijk alleen die ook al? want het ging hard, die laatste weken van 2022. Manuel overleed op 4 december, zeventig jaar oud, peacefully volgens zijn familie. Toch was het reden om zijn platen weer eens op te zetten en ik vroeg me al snel af waarom ik dat zo lang niet meer had gedaan.

(West-)Berlijner Göttsching is één van de aartsvaders van de Krautrock. Samen met de eveneens dit jaar overleden Klaus Schulze begon hij in 1970 Ash Ra Temple, waarmee hij zes albums uitbracht. Een experimentele mix van elektronica, rockende gitaar en ambient. Overigens was de zesde plaat zijn eerste soloalbum – als enig overgebleven bandlid. Daarna ging hij afwisselend verder onder de naam Ashra, zijn eigen naam of toch weer Ash Ra Tempel. Bij elkaar bracht hij een dikke twintig albums uit plus nog de nodige releases in allerlei samenwerkingsverbanden, waaronder zijn oude maatje Schulze.

Beinvloed door Klaus Schulze nam hij in ’81 een (naar later bleek baanbrekend) stuk op van bijna een uur: E2 – E4, vernoemd naar de Koningsopening uit de schaaksport. Richard Branson, baas van Virgin Records, zag er goud in, maar kreeg Manuel niet zover het op zijn label uit te brengen. Dat deed hij pas drie jaar later op het label van Schulze waardoor het amper werd opgemerkt. Toch ging de plaat een eigen leven gaan leiden en het elektronische repeterende stuk wordt nu gezien als bron voor de latere trance en techno. In ’89 had Sueño Latino er een dancehit mee en in’92 bracht techno-pionier Derrick May er een remix van uit.

De schaakopening als metafoor voor een nieuwe muziekrichting. Toch ga ik hier voor Don’t Trust The Kids/Blackouts van Blackouts uit ’77. Immers, zonder alles wat hij ervoor had gedaan, had E2 – E4 mogelijk nooit zo geklonken. Daarbij word ik blij van de meer melodieuzer en uptempo stukken die onhoorbaar in elkaar overlopen, waarbij de sequenzer zo heerlijk doordendert onder die echoënde gitaar. Deshalb: gedenken Wir (of wellicht ter kennismaking) Manuel Göttsching aus Berlin, Krautrock (und Schach) König.

Keuze Marco Groen: Vangelis – To The Unknown Man (1977)

Verheven klanken

Het is een ruime 1700 jaar geleden dat de Olympische goden hun laatste aanhangers zagen afhaken, waarop Zeus, Hera en hun makkers zich definitief terugtrokken op de Olympus. Ze zouden zich niet meer bemoeien met de mensen. Niet langer zouden ze vrouwelijke mensen bezwangeren of oorlogen ontketenen. Het was eveneens gedaan met het in een koe veranderen van minnaressen en het sturen van doosjes met allerlei plagen erin.

Toch schuurde er blijkbaar iets bij de goden. Ze hadden zich gedurende 6000 jaar prima vermaakt met de mensen, maar die laatste zal dat waarschijnlijk grotendeels niet per se als ‘vermaak’ hebben ervaren. Het gevoel van geterroriseerd worden zal dichter in de buurt komen, dit als gevolg van het nietsontziende egoïsme en narcisme dat de goden er op na hielden. Wellicht hadden ze iets goed te maken. Als een soort herstelbetaling werd de ‘dertiende Olympische god’ naar beneden gestuurd. Zijn naam: Evanghelos Odysseas Papathanasiou, de man die wij beter kennen als Vangelis.

Het duurde niet lang of Vangelis maakte zijn status als gezant van de goden waar. Met het album 666 van Aphodite’s Child kan je hem, samen met zijn kompanen Demis Roussos en Loukas Sideras,  zelfs zien als een van de grote pionieren van de experimentele progrock. De grootste bekendheid heeft Vangelis echter genoten als solo-artiest. Als synthesizer-virtuoos om precies te zijn. Dit heeft hij voor een groot deel te danken aan zijn film-soundtracks. De aftrap was met de overbekende tune van Chariots Of Fire, later kwamen daar onder meer  titels als Blade Runner, Antarctica en The Bounty bij. En laten we vooral Conquest Of Paradise niet vergeten. Zelfs mensen die laatstgenoemde film nooit gezien hebben, kunnen evengoed de titelsong probleemloos mee neuriën.

Binnen zijn vakgebied is hij wellicht de meest bekende speler. Het is dan ook geen toeval dat ik als pre-puber niet als eerste met Tangerine Dream, Jean-Michel Jarre of Krafwerk in aanraking kwam, maar met Vangelis. Het album Spiral was een van de meest mysterieuze muziekstukken die ik tot op dat moment gehoord had. Een waar geschenk van de goden zou je het kunnen noemen. Dervish D springt natuurlijk het meest in het oog (want: het vaakst gedraaid). Het (voor mij) meest aansprekende nummer begint meteen op B-kant van de vinyl-versie, waarop maar twee nummers te vinden zijn: To The Unknown Man. Het is een nummer dat zowaar een keurige 32ste plek wist te bereiken in de Nederlandse Top 40, ware het dan met een behoorlijk uitgeklede versie die nog geen drie minuten duurt. De albumversie (deel 1 en 2 bij elkaar opgeteld) is meer dan negen minuten. En zo hoort het ook. Negen minuten mysterie, negen minuten een nooit vervelende herhaling van hetzelfde thema.

In 2016 bracht Vangelis zijn laatste werk uit. Na 79 jaar te hebben doorgebracht onder ons simpele stervelingen keerde hij op 17 mei van afgelopen jaar terug naar de andere goden.

Keuze Jeroen Mirck: Pharoah Sanders – You’ve Got to Have Freedom (1980)

Vrijheid

Free jazz zal bij menigeen de haren ten berge doen rijzen, maar het is voor de jazz een minstens zo baanbrekende stroming geweest als punk voor de rockmuziek. Niet alleen was het een artistieke strijd om vrijheid, vernieuwing en het openbreken van voorspelbare structuren, maar tegelijk was het ook een maatschappelijke strijd van de Afro-Amerikaanse bevolking voor gelijke burgerrechten. De opkomst van free jazz gebeurde in de tijd van Martin Luther King, Black Power en de Civil Rights Act. De schrille tonen van de vrije jazzmusici hadden ook een politieke lading. Het was een creatieve schreeuw om aandacht.

Op 24 september 2022 overleed een icoon uit de free jazz, de saxofonist Pharoah Sanders. Vanaf 1961 maakte hij voorzichtig naam in de Newyorkse jazz-scene, door in nachtclubs te spelen met onder meer Sun Ra, die ook zijn artiestennaam bedacht (Pharaoh heette eigenlijk Farrel). In 1965 vroeg niemand minder dan John Coltrane hem om bandlid te worden. Die samenwerking was dermate iconisch dat freejazz-pionier Albert Ayler sprak over de vader (Coltrane), de zoon (Sanders) en de heilige geest (uiteraard zichzelf).

Ook na de vroege dood van Coltrane bleef Sanders actief en vernieuwend. Zo werkte hij samen met Coltrane’s weduwe Alice (luister naar haar geweldige album Journey in Satchidananda uit 1971 als je dat nog niet kent), maakte hij experimentele improvisaties met Afrikaanse muziek (op platen als Karma en Thembi) en bleef hij tot op hoge leeftijd muziek maken, zoals het album Promises uit 2021 met het London Symphony Orchestra en dance-producer Sam Shepherd, beter bekend onder de artiestennaam Floating Points.

Laten we deze jazzpionier herdenken met het veelzeggende titelnummer van jazzdance-klassieker You’ve Got to Have Freedom uit 1980. Veelzeggend qua geluid, veelzeggend qua titel voor de man die bijdroeg aan de vrijheid van de jazz.

Keuze Guido de Greef: The Clean – Tally Ho! (1981)

Oerkreet

Veel valt er in Dunedin in Nieuw-Zeeland niet te beleven. Het is een universiteitsstad. Het heeft Baldwin Street, de steilste straat ter wereld; foutje van de stadsplanoloog die het stratenpatroon voor Dunedin vanuit Londen ontwierp en geen rekening hield met het heuvelachtige landschap. En wie ver genoeg uit de kust kijkt, kan de Zuidpool zien liggen.

Maar verveling brengt de mooiste kunst voort. Die verveelde studenten draaiden platen van The Byrds, The Beatles en The Velvet Underground en begonnen eind jaren zeventig bands met namen als The Enemy, The Chills, The Verlaines, The Stones en The Clean. Ze vonden onderdak bij Flying Nun, een platenlabel uit Christchurch, ruim 300 kilometer verderop, waar oprichter Roger Shepherd zelf de hoesjes in elkaar lijmde. Z’n rechterhand Chris Knox zorgde met z’n 4-sporenrecorder voor de opnames.

The Clean, de band van de broers David en Hamish Kilgour, met Robert Scott op bas, werd het succesvolst. Tally Ho!, de tweede single die Flying Nun uitbracht, haalde tot verbazing van de band de Nieuw-Zeelandse hitlijsten. Het is een oerkreet, een aankondiging van een nieuw geluid, niet alleen van The Clean, maar van de hele muziekscene uit de stad: de Dunedin Sound, die Amerikaanse bands als Pavement, Yo La Tengo en Superchunk zou beïnvloeden.

Tally Ho! is een heerlijk rudimentair liedje. De krassende gitaar van David, het simpele drumritme van Hamish en die plagerige melodie op een orgeltje. Een lo-fi klassieker die je na één keer horen niet meer uit je hoofd krijgt; opgenomen voor zestig Nieuw-Zeelandse dollars. Het artwork ontwierp de band zelf.

Een paar jaar later stopte The Clean ermee. Leuk dat succes, maar ze waren verveeld. Er bleven nog sporadisch singles, EP’s en live-opnames verschijnen. Getting Older, Anything Could Happen, Beatnik: ze klinken allemaal even rauw als Tally Ho!, en net zo catchy. De drieminutengrens werd zelden overschreden. The Clean kwam vanaf 1990 af en toe weer bij elkaar. In de tussentijd speelde Hamish in talloze bands, met Bailter Space als minst obscure naam.

Tot dit jaar. Op 1 december werd Hamish Kilgour als vermist opgegeven. Vijf dagen later werd hij dood teruggevonden in Christchurch. Z’n overlijden was niet eens een voetnoot in de Nederlandse media. Maar zet Tally Ho! op en je hoort weer die oerkreet. Het enthousiasme van een trio jonge honden, afkomstig uit dat tochtgat op het Zuidereiland, dat de muziekwereld een heel klein beetje zou veranderen.

Keuze Leendert Douma: Fun Boy Three – Well Fancy That (1983)

Het oog van de Specials-storm

Begin jaren tachtig stonden The Specials letterlijk en figuurlijk in het oog van de storm. Die storm hadden ze zelf veroorzaakt met hun opzwepend snelle ska-ritmes en felle teksten. Takketakketak! Als een mitrailleur werden nummers als Gangsters, A Message To You Rudy, en Too Much Too Young de zaal in geschoten. De ‘rudeboys’ waren zo links als de pest, en een van de eerste interraciale bands in Engeland, maar The Specials trok wel neonazi’s aan. En dan werd het vechten. Bij een optreden in Cambridge werden voormannen Jerry Dammers en Terry Hall gearresteerd, toen ze de boel wilden sussen. Ze werden juist aangeklaagd voor opruiing.

Toch was meestal een heerlijk pandemonium bij de skaband. En in al die wildheid vormde de verschijning van Terry Hall – geboren in 1959 in Coventry – een vreemd contrast. Terry Hall bewoog nauwelijks, sprak geen woord en leek altijd chagrijnig. Met zijn labradorogen keek hij glazig het publiek in. Er kon geen lach vanaf. Daar deden journalisten dan weer lacherig, minzaam over.

Wisten zij veel wat er aan de hand was. Terry Hall sprak immers zelf niet. Pas veel later bleek dat de twaalfjarige Terry, tijdens een schoolreisje naar Frankrijk, door zijn leraar is misbruikt. Toen Terry en twee andere Specials zich hadden afgesplitst als Fun Boy Three, schreef hij er een liedje over: Well Fancy That. Nogal direct en in de jij-vorm.

You took me to France
On the promise of teaching me French

Op de hotelkamer ging het helemaal mis.

As I changed
I could feel your eyes watching me
I fell asleep
Woke up with a shock
And your hands on me
I couldn’t shout
I couldn’t scream

I was blind
To your devious mind
There’s no excuse
For child abuse
And the scars that it leaves
Where do you draw the line

On school trips to France
Well fancy that
You had a good time
Turned sex into crime
Well fancy that

Terry kon gewoon niet vertellen aan zijn ouders wat er was gebeurd, maar de traumatische ervaringen moeten er de oorzaak van zijn dat hij sinds zijn dertiende aan de valium zat. Later in zijn leven werd dat een allegaartje aan medicatie en antipsychotica, ruimschoots aangevuld met alcohol. In 2004 deed hij een zelfmoordpoging. Hij was toen al gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis.

Uiteindelijk wist Terry Hall zijn leven een beetje op de rails te krijgen. Een van zijn ankers was Manchester United, waar hij met zijn zoontje naartoe ging. Het andere anker werd The Specials. De band kwam in 2008 weer bij elkaar in de oude anti-Thatcher-opstelling. Een aantal succesvolle reünietours en platen volgden. Hall had er weer zin ‘an! Er waren zelfs plannen om in 2022 een nieuw album op te nemen. Maar het noodlot sloeg toe. Hall zegde af vanwege een buikgriepje. Dat bleek iets later alvleesklierkanker te zijn. Na een kort ziekbed stierf het oog van de Specials-storm op 18 december. Een van de briljantste zangers, songwriters en tekstschrijvers die Groot-Brittannië ooit heeft voortgebracht, is niet meer, schreven zijn bandleden.

Well fancy that.

Keuze Der Webmeister: Happy Mondays – 24 Hour Party People (1987)

Punk meets Funk!

In de jaren ’80 was mijn Middelbare Schoolplein nog overzichtelijk verdeeld in twee kampen: aan de ene kant de punkers/wavers/hardrockers en aan de andere kant de disco/kakkers. Van vijandelijkheden was beslist geen sprake, maar er was ook weinig kruisbestuiving: beide groepen negeerde elkaar gewoon zoveel mogelijk, daarvoor was mijn woonplaats gelukkig groot genoeg.

Eind jaren ’80 verliet ik het deze woonplaats, want ik ging studeren & op kamers. Er ging een wereld voor me open, en muzikaal schoof mijn horizon ook flink op. Mijn bubble werd al snel aangevuld met de golf van vrolijke dance-bandjes die zich aandienden: Madchester! Het was een mix van de twee werelden waarvan ik op het Middelbare Schoolplein nooit vermoed had dat ze konden samengaan. Punk meets Funk, als het ware.

Wat The Sex Pistols waren voor Punk waren Happy Mondays wellicht voor de Madchester beweging: één van de eerste die de weg plaveiden, en vooral mediageniek. Al vanaf de vroege jaren 80 timmerden de Happy Mondays aan de weg, om enkele jaren later precies op het juiste moment te pieken, met de tijdgeest als een enorme wind in de rug, en voorop te gaan in een beweging die groter was dan zijzelf. Happy Mondays waren een enorm succes, waar niet iedereen in de band tegen opgewassen waren. Zeker de zelfverklaarde introvert Paul Ryder, die op een gegeven moment uit de band is gezet wegens een uit de hand gelopen heroïne verslaving. Maar hij overwon dit, en keerde later terug.

Afgelopen jaar kwam ik op een niet meer te traceren wijze terecht bij deze documentaire: Before 1989 How Manchester Became Madchester. Vanaf de vroege jaren 60 worden alle bronnen gevolgd die hebben geleid tot het typische Madchester geluid: de psychedelische dance-gitaarbandjes. Er hoort overigens ook een heel fijn spotify playlist bij.

Met dit alles op een rijtje gezet, en in historische context geplaatst, realiseerde ik me dat deze muziekstroming veel belangrijker voor me is geweest dan ik me realiseerde. In deze jaarlijkse Im Memoriam battle viel mijn keuze dan ook direct op Paul Ryder, afgelopen juli overleden, slechts 58 jaar oud. Paul was als bassist van Happy Mondays wellicht de belichaming van de crossover van stijlen waar Madchester voor stond. Paul Ryder haalde zijn inspiratie uit oude disco en Motown nummers, maar als een echte punker had hij geen enkele muzikale kennis en beperkte zich in het begin tot twee snaren.

Uit al het moois wat Happy Mondays te bieden heeft koos ik uiteraard een wat ondergewaardeerd nummer van de Mondays, geen Step On of Kinky Afro, maar 24 Hour Party People van hun ruwe, ongepolijste debuutalbum met de bizarre titel (haalt diep adem) Squirrel and G-Man Twenty Four Hour Party People Plastic Face Carnt Smile (White Out). Niet alleen is ’24 Hour Party People’ de slogan van de hele Madchester scene, maar bevat wellicht ook het mooiste basloopje van Paul Ryder.

Keuze Annemarie Broek: Margriet Eshuijs – All Over Again (1991)

Hart en ziel

Margriet Eshuijs werd op 14 oktober 1952 geboren. Haar ouders runden toen in Zaandam muziekhandel Eshuijs op de Dam. Ze verkochten instrumenten en hadden daarbij een muziekschool. Dat de jonge Margriet voor de muziek koos, is daarom bijna onvermijdelijk.
Op haar derde jaar begon ze op een klein accordeon te spelen, maar een paar jaar later stapte ze over op de gitaar. Al heel jong speelde zij in een bandje, The Marileens, met daarin ook stadgenoot Henny Huisman.

Ze kwamen elkaar in 1972 weer tegen bij de oprichting van de groep Lucifer. In 1972 kregen zij succes met het nummer House For Sale. Dit was de start van Margriets carrière als beroepszangeres. In 1979 werd de groep Lucifer alweer ontbonden wegens gebrek aan succes.

Daarna begon Margriet aan een solocarrière. Haar elpees On The Move Again en Right On Time leverden haar behalve drie Edisons ook een hit op: Black Pearl. Uit die tijd dateert haar samenwerking met Maarten Peters, die al in de Frank Boeijen Groep had gespeeld en zelf ook al platen had uitgebracht. Met hem zou ze de rest van haar leven delen. Peters verdiende overigens zijn sporen met composities voor onder andere Liesbeth List, Manuëla Kemps en Willeke Alberti. De plaat Sometimes uit 1991 werd bekroond met een Gouden Harp. Deze plaat bevat alleen composities van de hand van Maarten.

Margriet trok als een van de eerste rockartiesten door het land met optredens in theaters. Maarten hield zich bezing met het schrijven van muziek voor haar, speelde in haar band en produceerde de theatertournees. In 1986 was het gedaan met de optredens met een vaste band. Vanaf dat moment legde zich toe op solo-optredens. Daarnaast ging ze lesgeven op het conservatorium. In 2017 vertelde zij over haar ervaringen als docent. De grootste klus is jonge mensen te laten zoeken naar hun eigen geluid en zich daarmee te laten vereenzelvigen. Iedereen zingt vandaag de dag als Rihanna: nasaal, geknepen. Ik peuter net zo lang tot ik iemands echte stem hoor. Want zingen blijft het geluid van je hart en je ziel. Naast haar werk op het conservatorium leidde zij in haar woonplaats een amateurpopkoor, dat in de coronatijd werd omgebouwd tot een ‘popkoor aan huis’ waardoor alle leden konden doorgaan met oefenen en zingen met hulp van een ingewikkelde techniek.

Op 29 december 2022 overleed Margriet op 70-jarige leeftijd na een langdurig ziekbed.

Erwin Herkelman: Primal Scream – Come Together (1992)

Verwarring

Had je mij halverwege de jaren ’90 gevraagd wat ik van Primal Scream vond, had ik je twee woorden gegeven: helemaal ruk. Gitaren, het was niet mijn ding. En hun single Rocks werd destijds ook nog eens helemaal stuk gedraaid op de nationale radio. Het kwam zelfs in een zodanige frequentie voorbij dat ik mij níet kan voorstellen dat er geen rockliefhebbers zijn die destijds óók afgehaakt zijn.

Mijn mening bleef lange tijd onveranderd… tot een paar jaar geleden. In de boeken over de geschiedenis van de House kwam ik de naam Primal Scream regelmatig tegen. En dat zorgde bij mij voor verwarring. Want wat had die vermaledijde rockband nu te maken met mijn favoriete genre?

Het antwoord lag in Screamadelica. Een album dat hen hun eerste échte chartsucces opleverde. In 1988 werden ze geïntroduceerd in de Acid House. Ze vonden het fascinerend, maar begrepen het nog niet helemaal. Toch waren ze geïnteresseerd en zo begonnen ze steeds meer raves te bezoeken. Op een van die raves ontmoetten ze Andrew Weatherall. Een pionier in de Engelse housescene. Ze boden hem een van hun tracks aan met het verzoek om deze te remixen. Weatherall ging ermee aan de slag. Hij trok her en der wat samples vandaan, mixte deze in de plaat en het eindresultaat was Loaded. Het werd een grote hit in het Verenigd Koninkrijk, die ook bij ons, aan de andere kant van de Noordzee de Top 40 haalde.

Op dat moment haakte ook Martin Duffy definitief aan. Hij had al meegewerkt aan de eerste twee albums van Primal Scream, maar stak het grootste deel van zijn tijd in de Indierockband Felt. Toen die band uiteenviel was de overstap naar Primal Scream logisch, en met hem achter de toetsen kreeg hun derde album, Screamadelica, vorm. Op dat album kwamen onder meer Loaded, maar ook diens opvolger Come Together te staan.

Martin Duffy zou de band niet meer verlaten, totdat hij op 18 december 2022 overleed aan de gevolgen van een val bij zijn huis in Brighton. Zijn dood werd wereldkundig gemaakt met een statement van Primal Scream: We’re all so sad … Martin was the most musically talented of all of us. (He) could play piano to the level where he was feted not just by his peers in British music, but old school master American musicians such as James Luther Dickinson, Roger Hawkins, David Hood and producer Tom Dowd.

Een waardig afscheid.

Keuze Martijn Vet: Swell – Forget About Jesus (1994)

Altijd die herkenbare, troostende zang

Geen overlijden van een muzikant greep me dit jaar zo aan als het heengaan van Mimi Parker. Gelukkig stond ik daarin niet alleen. Veel collega-muzikanten en andere liefhebbers brachten een terecht eerbetoon aan de zangeres en drumster van Low. In de kersteditie van Oor eren tien redacteuren haar zelfs met een favoriete song.

In diezelfde Oor ontbreekt David Freel, de zanger en gitarist van Swell, dan weer in de in memoriam-lijst. Wat ongetwijfeld niet heeft geholpen, is dat een aantal bekendere artiesten zich in april meldden bij de rock ‘n roll-balie voor de hemelpoort. Jan Rot, Henny Vrienten, Arno Hintjens… Het was dringen.

Toch genoot de Amerikaanse band Swell vooral in de jaren negentig best enige bekendheid.
De albums …well? en 41 kwamen uit op American Recordings van Rick Rubin en ook de opvolger Too Many Days Without Thinking deed het goed in de alternatieve lijstjes. Op die drie prachtige platen hoor je licht psychedelische rock met zowel punk- als folk-invloeden en altijd die herkenbare, troostende zang van Freel.

Het magistrale Forget About Jesus nam ik meerdere jaren op in mijn persoonlijke Snob-lijstje, maar uitgerekend dit jaar vergat ik het. David Freel werd 64 jaar.

Keuze Klaas Kloosterman: Syl Johnson – Sexy Ways (1995)

Ik weet wat ik doe, when I get into joe!

Syl Johnson overleed afgelopen jaar op 6 februari. Johnson was een niet onverdienstelijke soulzanger die vooral begin jaren ’70 succesvol was. Vooral met het onvergetelijke Is It Because I’m Black en het door Al Green geschreven Take Me To The River, ooit ook nog eens succesvol gecoverd door Talking Heads.

Johnson is vooral bekend van zijn soulnummers waarin zijn stem het midden houdt tussen die van Wilson Pickett en Errol Brown. Ik kies hier niet voor een van zijn soulklassiekers, maar voor het meer rhythm-and-blues achtige Sexy Ways van het album Bridge To A Legacy  uit 1995. Het is een echte ‘stomper’, dit nummer. Rechttoe, rechtaan in een zich eindeloos herhalende vierkwartsmaat. Simpel en eenvoudig, met hier en daar een gitaarbreak.

Ideaal voor Johnson, die zijn lenige stem behendig langs, onder en door het super strakke fundament laat kronkelen. Zowel muziek als tekst ademen sex:

I love, I love, I love, I love your sexy ways
So turn back and sleep baby, thinking of those sexy ways
Everytime I close my eyes I see your sexy face
And when I see you dance I lose my mind

En voor mensen bij wie de boodschap nog niet was overgekomen:

And when you swing your hips, it drives me crazy
And when I kiss your lips, girl it makes me dizzy
I know just what to do when I get into you, yeah yeah

Met andere woorden: Syl komt (er) wel! Om maar even op de dubbelzinnigheid voort te borduren. Belangrijker: dit heerlijke nummer is ook een echte door dreinende floorfiller, waarbij de spaarzame breaks en fills je bij de les houden. Goed liedje om 2023 dansend mee te beginnen!

Keuze Halbe Kroes: Sound City Players – The Man That Never Was (2013)

De havik vliegt nog immer door

Taylor Hawkins, the long-time drummer for rock band Foo Fighters, has died at the age of 50, the band has announced. Dit was het bericht wat binnen kwam via de verschillende nieuws kanalen op het internet. Vrij snel komen de berichten ook binnen op mijn telefoon en begin ik als een gek als een soort verdwaasde onderzoeksjournalist te kijken wat en hoe. Ongeloof en toch ook verdriet nam plaats in mij. Al vrij snel komt natuurlijk de vraag binnen het bloggersgilde van dit onvolprezen medium wie schrijft er iets over Hawkins. Gelukkig deed mede-blogger Joop dit en vrij goed ook, naar mijn bescheiden mening (Check het hier). Je moet het maar kunnen, om iets te schrijven, wanneer emotie een overhand heeft. Ik kon het (toen) niet.

Het blijft gek dat een bekend persoon of personen je met een overlijden zo kan aangrijpen. De persoon in kwestie kent de vele miljoenen ‘aanbidders’ niet, vice versa denkt dit natuurlijk dat iedereen hem of haar goed kent. Taylor Hawkins is zo’n persoon geweest, hij kwam binnen in vele levens. Mede door het ongekende succes van zijn collega Dave Grohl en zijn band, Foo Fighters waarin hij bij vele nummers feilloos je gehoorgangen in beukte. En mede door zijn opzwepende energie zowel binnen als buiten de band. 

Wat schrijf je dan, als je terugkijkt naar deze ingrijpende gebeurtenis. Ga je het hebben over hoe hij als kind opgroeide in het zonnige California (VS). Maak je een algemene beschouwing over zijn loopbaan die via Alanis Morissette naar de Foo’s leidde, met een aantal interessante solo-projecten ernaast zoals verschijnen in ‘super-groep’ NHC (met onder andere Dave Navarro). Kijk je vanuit een persoonlijke hoek naar hoe hij mij beïnvloedt heeft als drummer? (En dat ik maar blijf dromen over dat ik ooit net zo goed wordt.) Ik denk ook dat het meeste al gezegd is over wat voor positieve persoonlijkheid Taylor Hawkins was. 

En toch wilde ik deze plek nog gebruiken om hem nogmaals uit te lichten, aan een ieder die dit leest, te benadrukken dat dit  een van de meest gedenkwaardige verliezen is uit de recente rockgeschiedenis. Blijkend ook uit hoe de tribute-concerten, die Foo Fighters in september van 2022 gaven, werden ontvangen. Ik heb tranen gelaten toen ik voor de televisie zat en met een brok in de keel gekeken naar hoe zijn zoon, Shane, achter de drums ging zitten om zijn eerbetoon aan zijn vader, maar ook grote voorbeeld, te voltooien middels het schitterende My Hero. 

De muziek van Foo Fighters is onlosmakelijk verbonden met Taylor Hawkins en andersom. Over die muziek is het al vaak gegaan, zelfs al langs gekomen in een ondergewaardeerde playlist. Vandaar dat mijn keuze nu valt op een side-project van de de band, genaamd Sound City. Ga, als je dat nog niet gedaan hebt, vooral kijken naar deze documentaire. Hierin zie je het plezier, de overgave en het genot van wat muziek met een mens kan doen. Gelukkig is inmiddels bekend dat Foo Fighters doorgaan en dat Taylor Hawkins voor altijd naast hen blijft vliegen.

 

 

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.