Op 12 oktober 1973 was er op de zeezender Veronica (in navolging van The Beatles en Elvis Presley) een Rolling Stones-dag. De hele dag alleen liedjes van The Stones. Ze wisten zelfs Mick Jagger zover te krijgen een jingle in te spreken.
Een mooi moment dus om een Stones-coverbattle te houden. De bekendste covers zijn die van David Bowie (Let’s Spend The Night Together), Devo (Satisfaction), Otis Redding (Satisfaction) en Linda Ronstadt (Tumbling Dice), maar er zijn nog heel veel uitstekende herhalingsoefeningen. We hebben er een aantal op een rij gezet.
Keuze Willem Kamps: Marianne Faithfull – As Tears Go By (1964)
Zuchtmeisje
Ja, ja, ja, ik weet het. Het ís geen cover. Niet in de ware betekenis van cover. Mick Jagger en Keith Richards schreven het, samen met hun manager Andrew Loog Oldham. Oldham zat de jongens achter de broek zelf muziek te schrijven in plaats van anderen te coveren. Onduidelijk is het of het nu was bedoeld voor henzelf of voor het door Oldham gestrikte zangeresje Marianne Faithfull. Zelf heeft zij gezegd dat het flauwekul was dat het voor haar zou zijn geschreven, terwijl ze op een later moment het tegenovergestelde beweerde. Laten we het erop houden dat de cover er eerder was dan het origineel.
Loog Oldham zou Jagger en Richards hebben geïnstrueerd wat voor liedje hij wilde en bemoeide zich vervolgens ook met de tekst. As Time Goes By werd As Tears Go By. Zelf vonden ze het niks, a piece of tripe, aldus Richards. Andrew Loog Oldham zag dat anders, vond het een hit en verdomd, dat werd het ook toen Marianne Faithfull het op de plaat had gezet: #9 in Engeland. Wie weet, hebben ze daarom maar gezegd dat het voor haar was geschreven. Toch, een jaar later namen de Stones het zelf ook op en opnieuw was het een hit.
Marianne zong eigenlijk zo’n beetje als later de Franse zuchtmeisjes gingen doen, al doet dat haar omfloerste stemgeluid wellicht wat te kort. Een stem die later overigens een geheel andere signatuur kreeg. Na een periode van heroïneverslaving, anorexia en leven op straat ging ze – opgeknapt – weer zingen. De jarenlange ellende had haar fysiek flink geraakt en sindsdien zijn haar stembanden als een kokosmat, al geeft dat lage gerasp haar stem veel meer karakter. Zoals zij ladidaat bij Metallica is werkelijk smullen.
Een leuk weetje is dat ene Jimmy Page de gitaarpartij deed op de opname van Faithfull. Hij die meermaals coverde, al zette hij ook meermaals schaamteloos zijn eigen naam eronder.
It is the evening of the day, de openingszin van het kleine, wat depressieve en melancholieke liedje, kun je na 58 jaar ook anders interpreteren. De tranen zijn al lang voorbij en dat geldt bijna ook voor de tijd, dus tears én time. De tijd die zowel Marianne als Mick en Keith nog rest, al zijn ze allen nog steeds actief. Maar, de mooie herinneringen voor straks hebben we al.
Keuze Der Webmeister: Ananda Shankar – Jumpin’ Jack Flash (1970)
Funkytime
Enkele maanden geleden, om precies te zijn in deze battle, ben ik voor het eerst uit de kast gekomen als Sitar-lover. Het zijn bijna therapeutische klanken, rustgevend, bijna hypnotiserend. Je kunt er eindeloos naar luisteren en steeds iets anders horen. George Harrison was de eerste die in 1965 de Sitar introduceerde in Westerse popmuziek: op het Beatlesalbum Revolver op de voet gevolgd door Rolling Stones-gitarist Brian Jones op het nummer Paint It, Black. Deze Rolling Stones-coverbattle is dan ook een mooie trigger om de Sitar weer eens van zolder te halen, in dit geval de zolder van de familie Shankar. Dit keer niet de wereldberoemde Ravi Shankar of dochter Anoushka Shankar, maar die van Ravi’s volle neef Ananda Shankar.
Eind jaren ’60 trok Ananda naar Los Angeles, op het hoogtepunt van de psychedelische periode, en kwam al snel in aanraking met de juiste personen in de muziekindustrie, en in 1970 verscheen zijn eerste titelloze album. Dit album is in feite een doorzichtige sandwich-verkooptruc om het grote publiek te interesseren voor Indiase muziek: bekende pop-covers zoals onderstaande cover, waar de sitar hooguit voor het klankbeeld lijkt te worden ingezet, worden afgewisseld met lange, zelf gecomponeerde en traditionele stukken waarin de complexiteit van de sitar volledig tot zijn recht komt.
Ananda’s bijna-instrumentale versie van Jumping Jack Flash is al decennia een kleine culthit, waarschijnlijk omdat het zo prachtig op het randje tussen kunst en kitch balanceert. Toch doen we Ananda te kort als we stellen dat hij zich er met Jumping Jack Flash makkelijk vanaf heeft gemaakt. Het nummer wordt in deze versie helemaal van z’n rock-verpakking ontdaan, om de pure muzikale kracht van het nummer naar boven te halen. Waar de Sitar in mijn ogen normaal erg sereen en vredelievend klinkt, weet Ananda hem in deze Stonescover bijna funky te laten klinken. Een bijzondere prestatie.
Keuze Peter van Cappelle: The Flying Burrito Brothers – Wild Horses (1970)
Was dit in feite niet het origineel?
Vlak voordat de hele coronapandemie in 2020 in Nederland alles zou platleggen bezocht ik in januari van dat jaar nog het geweldige theaterprogramma Are You Ready For The Country? van de supergroep Her Majesty, waarin een bloemlezing van de geschiedenis van countryrock voorbij kwam. Beginnend bij The Band tot aan ‘recentere’ countryrockbands als Wilco en The Jayhawks. Ook The Flying Burrito Brothers kwamen voorbij, maar met een nummer van The Rolling Stones. Hoe zat dat? The Flying Burrito Brothers brachten in 1970 al een cover van Wild Horses uit op hun album Burrito Deluxe, precies een jaar voordat The Stones hun eigen versie uitbrachten op het album Sticky Fingers. Hoe zat dat dan?
Begin december 1969 werkten de Stones in de Muscle Shoals Studio in Alabama, kort voordat ze een gratis concert gaven op het Altamont Free Concert in Tracy, Californië. Een concert dat een gewelddadig einde zou krijgen, doordat er vlak voor de ogen van Mick Jagger een bezoeker werd vermoord door één van de Hell’s Angels die waren ingehuurd voor de beveiliging. Het werd gedocumenteerd in de documentaire Gimme Shelter, en werd over het algemeen gezien als het einde van het vredelievende hippietijdperk.
Ook is in dezelfde documentaire te zien hoe The Stones in de Muscle Shoals Studio werken aan twee nieuwe nummers: het inmiddels door de band zelf geboycotte Brown Sugar en het country achtige Wild Horses. Een ballad waarover Keith Richards in zijn autobiografie uit 2010 schreef dat dit nummer een typisch voorbeeld van de werkwijze tussen Jagger en hem was op het vlak van songwriting. Richards had de melodie in zijn hoofd, en Jagger vulde het aan met tekst. Jagger ontkent nog altijd dat de tekst over zijn stukgelopen relatie met Marianne Faithfull zou gaan. In Jagger’s geval zal hij in 1969 al ervaring genoeg hebben gehad met relaties om voldoende inspiratie uit te kunnen putten.
Op datzelfde gratis concert traden ook The Flying Burrito Brothers op. Gram Parsons vertelde erover in een interview in 1973, kort voordat hij zou overlijden, over deze bizarre avond, wat ook de avond bleek te zijn dat hij Wild Horses voor het eerst hoorde. Samen met The Stones trok Parsons zich even terug om bij te komen van de bizarre gebeurtenis. Ter afleiding boden Keith aan om even naar hun nieuwe nummers te luisteren. Eén daarvan was Wild Horses, waarvan Keith tegen Gram zelf zei: Misschien vind je dit nummer interessant. Zo kwam het dat The Flying Burrito Brothers een cover van Wild Horses een jaar voor een origineel uitbrachten.
Tijdens het theaterprogramma van Her Majesty vroeg Bertolf zich af of Gram Parsons eigenlijk niet zou hebben meegeschreven aan Wild Horses, en hij daar eigenlijk ook geen credits voor had moeten krijgen. Het lijkt er echter niet op dat Gram Parsons daadwerkelijk aan de tekst heeft meegeschreven. Maar misschien kunnen we wel stellen dat in feite The Flying Burrito Brothers die het eerder uitbrachten in feite het origineel hebben gemaakt?
Keuze Quint Kik: Ruth Copeland – Gimme Shelter (1971)
Herkansing
Een fervent lezer als ik ben van Britse muziekbladen moest ik bij deze battle gelijk denken aan de puike samplers die je tot op heden iedere maand cadeau krijgt bij Uncut Magazine. Een kompas, dat me begin deze eeuw op het spoor zette van tal van bands en artiesten; zonder het tijdschrift zou ik ze mogelijk nooit hebben ontdekt. Nu concurrent Mojo Magazine afgelopen zomer onaangekondigd besloot om buiten het Verenigd Koninkrijk te stoppen met het uitdelen van dit soort cadeautjes, is mijn loyaliteit nog meer komen te liggen bij mijn steun en toeverlaat sinds december 1999.
Het eerste nummer van Uncut dat ik in handen kreeg, ging vergezeld van een muzikaal compendium getiteld: 20th Century Noise (A Millennial Soundtrack). Van vroege jazz (Benny Goodman’s weergaloze Sing Sing Sing) via Hank Williams en Staple Singers naar The Specials en Suede. Een adembenemend en overdonderend ritje in de achtbaan van een alternatieve muziekgeschiedenis. Samengesteld door een begenadigd curator, genie en gek ineen. Lid van een team van visionairs dat aansluitend ook cover-cd’s ging samenstellen rondom The Beatles, Dylan, Springsteen en The Clash.
Mijn grote favoriet was een koppel gewijd aan The Stones; je was genoodzaakt het tijdschrift twee keer aan te schaffen om ze alle twee in bezit te krijgen. Een enkele cover kwam me bekend voor, het merendeel was voor mij obscuur of speciaal voor de CD’s opgenomen door Uncut-favorieten als Lambchop of Handsome Family. De afsluiter van volume 2 sprong er uit: ene Ruth Copeland nam mijn absolute Stones-favoriet Gimme Shelter onder handen. En hoe! Als Britse souldame deed zij een opzichtige poging Janis Joplin naar de kroon te steken, een waar even goed de dampen vanaf sloegen.
Nou is het origineel al bepaald niet misselijk; ook daarin steelt een vrouw de show. Deze Merry Clayton werd er speciaal voor uit bed gebeld om met haar krulspelden nog in Mick Jagger van zijn sokken te blazen. Daar hadden die misogyne rakkers het niet van terug, maar twee jaar later besloot Copeland dus om het nog eens dunnetjes over te doen: haar versie van acht minuten, met het genadeloze gitaarspel van Parliament/Funkadelic’s Eddie Hazel – eentje die halverwege ook nog eens transformeert in een slepende Blues – reduceert die van The Stones tot een smeulend hoopje as. Achter Copeland zit overigens een interessant verhaal: ze was een van de eerste sterren op Invictus, het label waarmee Motown-producers Holland-Dozier-Holland het op eigen kracht probeerden.
Dit label grossierde in stoere vrouwen die niet op hun mondje gevallen waren: Freda Payne, Laura Lee en Honey Cone, waar ik al eens een bijdrage aan wijdde voor de Honing-battle. Ruth Copeland spande echter de kroon: nadat ze samen met George Clinton het eerste album van Parliament produceerde (alsmede enkele juweeltjes van vergeten singles voor de band schreef, waaronder Come In Out Of The Rain), deed ze met hulp van Clinton’s band een gooi naar een solocarrière. Die strandde echter voor hij goed en wel uit de startblokken kwam, met dank aan ene Sly Stone die vond dat ze als support act een iets te grote broek aantrok. Copeland verdween in de obscuriteit, waardoor velen haar unieke uitvoering niet of nauwelijks zullen kennen. Vandaag in de herkansing!
Keuze Tricky Dicky: Bryan Ferry – Sympathy For The Devil (1973)
Beter dan het origineel?
Dit iconische lied markeerde de publieke tegenstelling tussen The Beatles en The Rolling Stones: de nette jongens versus de ruige rockers. In die dagen waren upper class Marianne Faithful en Mick Jagger nog een stelletje en zij introduceerde nieuwe ideeën en boeken, zoals The Master And Margarita door Mikhail Bulgakov. Hierin wordt de duivel als een wereldse man neergezet; een man of wealth and taste. Alhoewel de pers stelde dat The Stones in occulte zaken geïnteresseerd zou zijn gaat het het lied over de donkere zijde van de mens. Ten tijde van het componeren was er veel onrust in de wereld en er wordt naar een aantal zwarte tijden in de geschiedenis: de kruisiging van JC, de Russische revolutie, de Tweede Wereldoorlog en de Kennedy-moorden. Het lied kreeg een extra donker randje nadat tijdens het optreden op Altamont in 1969 vlak daarna een jongen door de Hell’s Angels vermoord werd. Hier valt daar meer over te lezen.
Sympathy For The Devil is circa 125 keer gecovered, waaronder op verschrikkelijke wijze door Sandie Shaw en Jane’s Addiction. De uitvoeringen van Blood, Sweat & Tears en Guns ’n Roses behoren tot de betere, maar er is er eentje die het origineel naar de kroon steekt. In 1973 komt Roxy Music’s Bryan Ferry met zijn eerste solo-album. Uitsluitend covers; een systeem dat hij zijn hele solocarrière vol zou houden. Soms slecht, soms matig en soms geweldig. Sympathy For The Devil wordt door hem misschien nog wel smeriger gezongen als het origineel. In sommige passages lijkt hij wel de duivel zelf.
Keuze Leendert Douma: Kobus Gaat Naar Appelscha – Cocksucker Blues (1987)
Frikadellen
In de jaren tachtig had je natuurlijk Frankie Goes To Hollywood. Uit Liverpool. Uit Leeuwarden kwam Kobus Gaat Naar Appelscha. ‘Uw lichtpuntje in deze donkere dagen vol deprimuziek’ noemden ze zichzelf in het wonderlijke VPRO-radioprogramma Ronflonflon met Jacques Plafond. Hoe ze toch aan die naam kwamen?, vroeg Wim T. Schippers alias Jacques Plafond hen. Nou, simpel. Een van de bandleden heette Kobus en een ander had een vakantiehuisje in Appelscha. De vraag is wat daar van klopt, want in hun biografie valt geen Kobus te bespeuren. De band werd opgericht in 1984 en hun – ondanks de naam – enige Nederlandstalige nummer stond op een nooit uitgebrachte demotape. Dat kreeg de veelzeggende titel Stront, Kots En Moederkoek mee. Lekker. Optredens werden ‘opgeleukt’ met een oud spreeuwenkanon waarmee van alles het publiek in werd geschoten: confetti en cornflakes, maar ook oud vlees en zalm.
Kobus Gaat Naar Appelscha (KGNA) maakte een paar jaar lang prima punkmuziek en liet vier albums na. De grootste hits/publiekslievelingen waren twee covers: Non Non Rien A Changé van The Poppys en Cocksucker Blues van The Rolling Stones. Die laatste verscheen in 1987 op een maxisingle en belandde twee jaar later als bonustrack op hun laatste LP/CD: The World According To… Het nummer werd in september 1987 ten doop gehouden tijdens een heuse ‘Cocksucker Cruise’ over de Friese Meren, die ook weer werd aangekondigd in Ronflonflon. Prijs vijf gulden, drank en frikadellen zijn voor een bescheiden vergoeding verkrijgbaar, zo las Jacques Plafond voor uit hun brief. Hahaha, frikadellen… waren die niet symbolisch voor The Rolling Stones toen? De steentjes waren halverwege de jaren tachtig echt wel ouwe slappe lullen geworden.
Het is een zeldzaam en controversieel Rolling Stones-nummer, schreef KGNA in hun brief aan Wim T. Schippers. Ik begrijp de keuze voor deze onbekende parel helemaal, want The Stones waren toch geen Undercover of Dirty Work of dat soort geldklopperij? Nee, The Rolling Stones op hun best waren geweld en seks! Nummers als Street Fightin’ Man, Midnight Rambler of Cocksucker Blues! Net zo rauw en ruig als de pretpunk uit Leeuwarden. Dus zong Kobus radeloos als Jagger: Oh, where can I get my cock sucked? Where can I get my ass fucked? en klopte hij aan bij een politieman… Well, he fucked me with his truncheon and his helmet was way too tight. Lekker joh. En het publiek hapte nog een frikadelletje weg.
Keuze Freek Janssen: Guns N’ Roses – Wild Horses (1992)
Hadden ze die maar op Use Your Illusion gezet
Deze mag natuurlijk niet ontbreken. Het belangrijkste muziekevenement in 1992 was het tribute-concert voor Freddie Mercury. Veel hits zijn daar uit voortgekomen: Don’t Let The Sun Go Down On Me van George Michael en Elton John, maar ook de live-uitvoering van Knocking On Heaven’s Door van Guns N’ Roses. Als je het mij vraagt is dit niet bepaald de sterkste single van de band geweest, en de live-uitvoering maakte het er ook niet beter op. Eigenlijk nooit gesnapt waarom deze cover überhaupt Use Your Illusion heeft gehaald, laat staan dat de cover van Bob Dylan ook nog eens een hit werd.
Datzelfde jaar werd een ander concert van Guns N’ Roses, óók met een paar covers, even legendarisch (in mijn cassetterecorder, althans). Het ging om het concert dat ze gaven in Tokyo. Luister maar eens naar de soundtrack van The Godfather, die Slash hier nailt op zijn gitaar. En naar de prachtige cover van Wild Horses van The Stones. Hadden ze die maar op Use Your Illusion gezet.
Keuze Jeroen Mirck: Townes Van Zandt – Dead Flowers (1994)
I hate the fuckin’ Eagles
Sommige covers klinken zo naturel en authentiek dat je bijna niet kunt geloven dat het covers zijn, zelfs als je het op voorhand weet. Dat ongeloof bekruipt me telkens weer als ik Dead Flowers hoor in de prachtige live-versie die Townes Van Zandt opnam voor zijn album Roadsongs uit 1994. Bijna een kwart eeuw na het origineel van The Rolling Stones weet Van Zandt het nummer te laten klinken als een evident onderdeel van zijn eigen oeuvre.
Dat we het over dit nummer hebben, is met name te danken aan de cultfilm The Big Lebowski, waar het te horen is in de aftiteling. De soundtrack van deze rolprent van de gebroeders Coen blinkt sowieso uit in goed opgegraven evergreens. Dat is te danken aan T-Bone Burnett, die van Joel en Ethan Coen de opdracht kreeg om de muziek uit te kiezen. Bijna was Dead Flowers afgevallen, want voormalig Stones-manager Allen Klein had de rechten van dit nummer en wilde er aanvankelijk 150.000 dollar voor hebben. Burnett haalde hem over door een preview te organiseren voor de dwarsliggende rechthebbende. Naar verluidt ging Klein prompt om toen hij ‘The Dude’ hoorde zeggen: I hate the fuckin’ Eagles, man!
Keuze Mersad Rebronja: Luther Allison – You Can’t Always Get What You Want (1997)
Waanzinnig
Waarom kies ik voor deze cover? De oorsprong van The Stones ligt in de Blues en dat wordt toch wel een beetje vergeten. Ze hebben er zelf nooit een geheim van gemaakt dat ze veel te danken hebben aan de Blues. Bovendien is Luther Allison fantastisch en erg ondergewaardeerd.
Dit is een dijk van een cover. Wanneer je een nummer covert moet je er je eigen draai aan geven en dat is zeker bij een bekend nummer als You Can’t Always Get What You Want heel lastig. Luther laat horen waarom hij zo briljant is. Het begint met het mooie en beklijvende orgel en dan gaat het nummer langzaam over in een heerlijke mix van funky Blues, Rock & Roll en Soul. Het gitaarspel van Luther is echt waanzinnig goed. Toen ik dit de eerste keer hoorde was ik zwaar onder de indruk. Het is zo ontzettend mooi. Bovendien laat het ook zien waarom Mick Jagger en Keith Richards zulke goeie liedjesschrijvers zijn. Ik weet niet wat beter is, het origineel of de cover. Of beide even goed?
Ik denk dat zelfs de grootste Stones fans daarover zullen twijfelen. Voor de volledigheid noem ik ook graag de overige bijdragen op de plaat. Achtergrondzang: Jacqueline Johnson en Jacqueline Reddick, bas: Dave Smith, drums: Steve Potts, geluidsingenieur: Rusty McFarland, gitaar: Chuck Kirkpatrick en Coco Montoya, orgel: Ernest Williamson en producer: Jim Gaines.
Keuze Remco Smith: Lindsey Buckingham – She Smiled Sweetly (2011)
Zijdezacht
Wat heb ik een zwak voor Lindsey Buckingham. Zoals hij zijn stempel op Fleetwood Mac heeft weten te drukken, met zijn karakteristieke stemgeluid en zijn ongeëvenaarde gitaartechniek. Rumours en Tango In The Night leunen heel zwaar op zijn inbreng.
In 2019 was Fleetwood Mac afsluiter op Pinkpop met in de plaats van Buckingham Neil Finn. Nou ben ik een groot liefhebber van Finn, maar zonder Buckingham is het toch niet hetzelfde. Bij de vraag wie de beste levende gitarist is wordt Buckingham nog wel eens over het hoofd gezien. In de Fleetwood Mac-battle heeft Freek al eens gemotiveerd bepleit waarom dat ten onrechte is. Vooral het gemak waarmee zijn vingers de snaren instinctief vinden, is ongeëvenaard. Zelfs als behoorlijk virtuoos luchtgitaarspeler krijg ik niet voor mekaar, wat Buckingham met Big Love doet.
Op 3 oktober werd het onderwerp van deze battle aangekondigd. Laat dat nou de dag zijn van de 73ste verjaardag van Buckingham. Alle reden voor de spotlights op zijn versie van She Smiled Sweetly. De versie van The Stones van hun Between The Buttons plaat uit 1967 is voornamelijk opgebouwd uit orgel en werkelijk geweldig drumwerk van Charlie Watts, met de heerlijk snerende stem van Jagger eroverheen. Bij Buckingham – uiteraard – alle ruimte voor zijn zijdezachte gitaarspel. Prachtig.
Keuze Hans Dautzenberg: Bettye LaVette – Salt Of The Earth (2010)
Fabrieksrook
Tussen 1910 en 1970 vond een van de grootste binnenlandse volksverhuizingen in de geschiedenis plaats. Zes miljoen Afro-Amerikanen trokken vanuit het zuiden naar het Noordoosten en (midden) Westen van de Verenigde Staten. Op de vlucht voor armoede, honger, discriminatie en gewelddadig racisme ontvluchtten ze in grote aantallen het zuidelijke platteland. Op zoek naar een beter leven, vonden ze werk in de grote steden, bijvoorbeeld als fabrieksarbeider in de sterk groeiende auto-industrie van Detroit. Met hun cultuur en tradities verrijkten ze het leven in de steden. De termen Chicago Blues en Detroit Soul zijn nog immer een begrip in de geschiedenis van de popmuziek.
Ook de Afro-Amerikaanse Bettye LaVette (Betty Jo Haskins, 1946) groeide op in Motor City Detroit. Ze startte daar haar zangcarrière in 1962, toen ze 16 jaar oud was, onder de vleugels van ‘Godmother of Detroit soul’ Johnnie Mae Matthews. Matthews was de eerste Afro-Amerikaanse vrouw die haar eigen platenlabel runde: Northern Recording Company, opgericht in 1958. Daarmee was ze een belangrijke startpunt voor de carrières van vele grote (latere Motown) artiesten, zoals onder meer The Temptations. Volgens Berry Gordy, de bekende en veel succesvollere oprichter van Tamla Motown, heeft hij van haar het vak geleerd.
Terwijl de 16 jarige Bettye LaVette begin jaren zestig onder de rook van de autofabrieken van Ford in Detroit haar eerste stapjes zet als artiest, ontmoet de 18 jarige Keith Richards leeftijdsgenoot Mick Jagger op het treinstation van hun geboorteplaats Dartford, gelegen aan de Thames, tegenover de grootste autofabriek van Ford in Europa in Dagenham. Die ontmoeting leidt tot de oprichting van The Rolling Stones, waarvan de loopbaan al snel een hoge vlucht neemt, in tegenstelling tot die van LaVette. Haar talent wordt zeker onderkend en ze neemt ook wel wat liedjes op die de hitlijsten halen, maar de grote doorbraak blijft uit. Ook het verdere verloop van haar carrière kun je het beste als ‘verdienstelijk’ bestempelen, tot in 2005 het door Joe Henry geproduceerde album I’ve Got My Own Hell To Raise eindelijk alom hoge waardering vindt en Bettye – generatiegenoot van Aretha Franklin – erkenning krijgt als een van de Grote Soul Zangeressen.
Die status weet ze vast te houden met de daarop volgende albums waarop ze voornamelijk allerlei diverse rocknummers bij de kop pakt en er een stevige eigen draai aan geeft. Het album Interpretations: The British Rock Songbook uit 2010 is daar een mooi voorbeeld van. Stones anthem Salt Of The Earth – een ode aan de arbeiders van deze wereld – krijgt een krachtige Soulbehandeling van haar, die veel recht doet aan dit sterke nummer. Logisch eigenlijk als je een band met R&B wortels van onder de Engelse fabrieksrook, combineert met een gloedvolle soulzangeres van onder de Amerikaanse fabrieksrook. Riffmaster Keith Richards, die – zeer uitzonderlijk, maar overtuigend – in de Stonesversie het eerste couplet van het nummer zingt (zie ook deze live uitvoering met Guns ‘n’ Roses), zal hij met LaVette in 2018 het Dylan nummer Political World opnemen. Of was dat LaVette featuring Richards?
Keuze Marco Groen: The Black Crowes – Rocks Off (2022)
Geluiden uit onderaardse vertrekken
The Black Crowes spelen tijdens concerten altijd wel een paar covers. De meest bekende daarvan is vanzelfsprekend Hard To Handle, oorspronkelijk van Otis die dood is, maar ook Oh Well (Fleetwood Mac), Mellow Down Easy (Little Walter) en Baby Don’t You Do It (Marvin Gaye) zijn nummers die regelmatig langskomen. Het concert van de kraaien in de AFAS Live van afgelopen maandag (3 oktober 2022) was hier geen uitzondering op. Zo werden we onder andere getrakteerd op een merkwaardige, maar mooie versie van Papa Was A Rolling Stone (oorspronkelijk van The Undisputed Truth, maar meer bekend geworden in de uitvoering van The Temptations) en werd het optreden afgesloten met een nummer dat zowel ik als Shazam/Soundhound niet direct herkende: Rocks Off van The Rolling Stones.
Die heb ik bij thuiskomst dus nog even beluisterd. Voor het eerst. Nu ken ik wat Bluescritici die bij wat meer populaire Bluesbands (zoals The Stones) nogal eens roepen dat commercieel gerichte Blues eigenlijk geen Blues is. Waar het eigenlijk op neerkomt is dat in hun ogen Blues pas Blues genoemd mag worden wanneer de artiest in kwestie ergens in een afgelegen kelder zijn nummer ten gehore brengt voor drie man en een paardenkop. De opname van het werk dient daarbij navenant te zijn. Niet te goed, maar het liefst met de nodige ruis, hoorbaar gemompel van het publiek, waarbij hooguit op de achtergrond wat gitaar en zang te ontwaren zijn. Wat dat betreft voldoet Rocks Off van The Rolling Stones aan elke voorwaarde. De opname zoals hij op het album Exile on Main St. te vinden is heeft veel weg van een vroeg probeersel van Alan Lomax. Voor wie er niet mee bekend is: Lomax was zo ongeveer de de eerste die met een bandrecorder door de zuidelijke staten van Amerika trok om opnames te maken van Folk- en Bluesartiesten. Zonder hem hadden we wellicht nooit van Robert Johnson of Lead Belly gehoord. Waardevol opnamemateriaal, wat natuurlijk niet bepaald studiokwaliteit te noemen is.
Een gedegen onderzoek van twee minuten op Google leert dat het zeer matige geluid van Rocks Off te wijten is aan de opnamestudio. De Stones zaten daadwerkelijk in een kelder, die ook nog eens veel te vochtig en warm was. Dit had een destructieve uitwerking op zowel de gitaren als de opnameapparatuur. Dat ze Rocks Off evengoed in die uitvoering op het album hebben gezet, getuigt natuurlijk van een uitstekende feeling voor de ware Blues.
The Black Crowes hebben die feeling wat minder, en dat spreekt mijn inziens in hun voordeel. In ‘de AFAS’ speelden ze Rocks Off in een uitvoering die de versie van The Rolling Stones mijlen overtrof. Het geluid was namelijk perfect en de zang was verstaanbaar. Een prima nummer om als laatste te spelen, hoewel ik liever een liedje als Hotel Illness als afsluiter had gehoord. Aan de andere kant had ik dan nu niets gehad om over te schrijven.