Roxy Music is een iconische band uit de jaren zeventig. Tegendraads qua stijl en muziek. Sinds 1982 is er geen nieuw studioalbum uitgekomen. Wel diverse livealbums, maar met concerten uit hun actieve periode. De enige uitzondering is Live uit 2003; een reünie-tour waar zanger Bryan Ferry liet horen nog altijd goed bij stem te zijn.
Vandaag belichten we een aantal hoogtepunten van de band(leden) met een opvallende aanvulling.
Keuze Marcel Klein: Roxy Music – Re-Make/Re-Model (1972)
CPL 593H
Roxy Music heb ik altijd een beetje links laten liggen. Begin jaren ’80 was ik niet zo onder de indruk van Avalon of More Than This. Ik had niet zoveel met de stem van Brian Ferry en dus heb ik heel wat jaren niets van de band beluisterd. Tot een aantal jaren geleden. Ik weet niet eens meer de exacte aanleiding, maar ik besloot toch eens door de discografie van de band heen te luisteren. Wat werd ik omver geblazen door hun debuutalbum, wat mij betreft gelijk het beste album van de band. Sterker nog, het openingsnummer is wellicht gelijk het beste nummer van Roxy Music.
Want omver geblazen werd ik. Rock, punk en gelijk al een beetje Avant garde. Ferry begint op de piano, maar de hoofdrolspelers in dit nummer zijn de drums van meesterdrummer Paul Thompson en de sax van Andy Mackay. Wat een energie, wat een ritme. Ruim vijf minuten gaat de band te keer, waarbij er zelfs nog voor ieder instrument een solo te horen is. Inclusief de soundscapes van Brian Eno op de VCS 3, een analoge synthesizer. Geniaal! Overigens geldt dit voor het hele album, maar zeker voor dit nummer. Halverwege het nummer lijken de sax en de gitaar het spoor bijster te raken en denk je even dat het nummer ontaardt in een kakafonie, maar niets is minder waar. Het geeft de rauwe energie van dit nummer aan.
Ferry krijgt de inspiratie voor het nummer als hij op weg naar de studio een mooie vrouw ziet rijden in een auto. Hij onthoudt de nummerplaat (CPL 593H) en die hoor je ook terug in het refrein. Het nummer gaat dus ook over het zien van een mooie vrouw, maar te bang zijn om haar aan te spreken.
I tried, but I could not find a way
Looking back, all I did was look away
Next time, is the best time we all know
But if there is no next time, where to go?she’s the sweetest queen, I’ve ever seen
Vergeet de 80-er jaren songs van Roxy Music en luister hun debuut. Een inspiratie voor vele bands die volgden.
Keuze Quint Kik: Roxy Music – Ladytron (1972)
Plaagstoot
Een kolfje naar mijn hand, dacht ik bij deze battle; Roxy Music heb ik al geruime tijd heel hoog zitten. Als VWO3-scholier mocht ik in een weekend een keer komen grasduinen in de collectie van mijn geschiedenisleraar. Hij bood aan een cassettebandje voor me te maken met al die vergeten klassiekers uit de vroege eighties (ik herinner me specifiek Rio en Girls On Film van Duran Duran), die hij in de kast had staan. Het beetje ruimte dat resteerde op de kant B vulde hij op met een nummer waar voor mij als 15-jarige geen touw aan vast te knopen was: Virginia Plain van Roxy Music. Duran Duran, las ik later ergens, zou je kunnen opvatten als een synthese tussen de disco van Chic en de artrock van Bryan Ferry en consorten. Dat inzicht had ik toen nog niet, ik vond het vooral heel raar.
Een jaar later diende zich een hernieuwde kennismaking aan; mijn economieleraar en mentor in VWO4 leende me zijn exemplaar van Roxy Music’s debuut, een uitgave waar Virginia Plain als extra nummer aan was toegevoegd. Frank, zo heette hij, en ik hadden elkaar een jaar eerder leren kennen bij het schooltoneel, waar we onze eigen bewerking van The Breakfast Club instudeerden. Als enige 15-jarige tussen de 17-plussers werd ik opgevoed in ‘goede muziek’; terwijl ik in 1989 nog verknocht was aan de Top 40, leerde ik Joe Jackson, Kate Bush en The Police kennen. Natuurlijk had ik van Roxy Music gehoord, van Virginia Plain toch?, pochte ik. Ik heb het geweten: de volgende dag belandde de plaat op mijn lessenaar, met op de voorkant een in het oog springend model in ondergoed en aan de binnenzijde van de uitklaphoes een stel hevig opgemaakte en flamboyant uitgedoste heren. Om niet al te veel te hoeven uitleggen aan mijn klasgenoten, stopte ik de plaat snel in mijn schooltas.
Op een kamp aan het einde van het schooljaar 1989/1990 knalde ik Love Is The Drug en de remix van Angel Eyes er zonder schroom in en trakteerde ik mijn klasgenoten op die fantastische cover van Both Ends Burning door Fatal Flowers. Naar Virgina Plain luisterde ik hooguit op mijn slaapkamer; aan het debuut was ik nog lang niet toe, dat bleek nóg vreemder dan de single. Pas in mijn studententijd, viel het kwartje, waarna ik in ene moeite het veel betere tweede album For Your Pleasure er gelijk achteraan plakte. Love Is The Drug en het mij iets te klinische Avalon zijn het enige dat je vandaag de dag nog van Roxy Music aantreft in de Top 2000. Werk aan de winkel dus, maar toen sloeg de twijfel toe: wat te kiezen om hier de battle mee aan te gaan? Aanvankelijk had ik deep cut Out Of The Blue van Country Life in gedachten, maar was het proggy The Bogus Man niet veel spannender? Of toch iets van Roxy Music, mach 2 (1979-1982): het geflopte New Wave singletje Trash bijvoorbeeld?
In tegenstelling tot collega-dinosaurussen, ondervond Roxy nauwelijks de backlash van punk; naar verluid waren Sex Pistols zulke grote fans dat ze Roxy-producer Chris Thomas vroegen om Never Mind the Bollocks in goede banen te leiden. Thomas zat echter nog niet achter de knoppen ten tijde van het debuut. De band was hier duidelijk nog zoekende; qua esthetiek lag de visie van Bryan Ferry grotendeels al op zijn plek, maar ‘die andere Brian’ kon geen noot spelen. Diens spontane ingevingen maakten dat echter ruimschoots goed. Luister maar naar de cruciale wending die prijsnummer Ladytron neemt op 4m15s, waar Eno de gitaar van Phil Manzanera met zijn synthesizer manipuleert. Het had een haartje gescheeld of ik was alsnog doorgestoken naar Eno’s debuut Here Come the Warm Jets en Dead Finks Don’t Talk. Een plaagstoot naar die andere Bryan, die hem na twee Roxy-platen de band uit wipte; iets met twee kapiteins op één schip. Maar dat is voer voor een ander blog.
Keuze Alex van der Meer: Brian Eno – Baby’s On Fire (1973)
Sinistere ervaring
Hoe briljant, interessant en verschrikkelijk leuk Roxy Music ook is, veruit het meest indrukwekkend vind ik de persoon Brian Eno, de toetsenist die onderdeel van de band was in de beginjaren. Als producer heeft Brian Peter George St John le Baptiste de la Salle Eno meegewerkt aan vooraanstaande albums van U2, David Bowie en Talking Heads, om maar een paar te noemen, en als muzikant en componist is hij dé naam die het meest wordt geassocieerd met Ambient muziek. Hij is een groots visionair en heeft een invloedrijk oeuvre.
Ik geef toe, er is nog sprake van wat achterstand bij mij. Heel, heel langzaam ben ik zijn albums aan het verkennen. Het doorgronden wil nog niet altijd direct lukken, maar het is altijd spannend en bijzonder. Noem het een inhaalslag, maar het is er wel eentje waar ik rustig de tijd voor wil nemen. Speciaal voor deze battle ben ik nu weer begonnen aan zijn eerste solo-albums, en de voortekenen voor een verslaving dienen zich aan. Losmaken van de muziek is er niet bij. Ik wil dat ook niet. Alleen al zo’n nummer als Baby’s On Fire van zijn solodebuut uit 1973, Here Come The Warm Jets, is fascinerend. De muziek is hier nog niet Ambient. Dat kwam een beetje later. Nu worden nog de grenzen van de Glam Rock opgezocht en wordt het genre verder opgerekt. Of misschien al bijna ten grave gedragen.
Baby’s on fire
Better throw her in the water
Look at her laughing
Like a heifer to the slaughter
Het begin en het einde van Baby’s On Fire bevat dreinende zang, maar voor het overige wordt dit nummer gedomineerd door een freakende gitaar-beleving om niet snel te vergeten: een tergende solo van Robert Fripp van King Crimson. Het schuurt, wringt, en brandt. Drie jaar later komt Fripp op het door Eno geproduceerde Heroes van David Bowie ook met iconisch gitaarwerk op de proppen, maar dat klinkt nu ineens poeslief. Je twijfelt, ga je door of doe je het nummer uit, maar uiteindelijk is deze sinistere ervaring een prikkelende sensatie, en beland je tijdens het beluisteren in een macabere staat van euforie.
Keuze Martijn Vet: Roxy Music – A Really Good Time (1974)
Openbaring
Je zult maar in de jaren tachtig opgegroeid zijn. Dikke kans dat Let’s Dance dan je eerste kennismaking met David Bowie was. Of, de horror, dat je je oordeel over Stevie Wonder baseerde op I Just Called To Say I Love You.
Ook Roxy Music was al een tijd onderweg toen het begin jaren tachtig een paar grote hits scoorde, de grootse uit zijn bestaan zelfs. Niks mis met Avalon of de cover van Jealous Guy, maar net als Bowie en Stevie lag hun creatieve piek toch echt bijna een decennium eerder. Zoals meer bloggers maakte ik pas in mijn studietijd kennis met de eerste albums van Roxy Music en wat een openbaring waren vooral die eerste drie. If There Is Something! Editions Of You! In Every Dream Home A Heartache! Stuk voor stuk nummers die mijn top 100 aller tijden vermoedelijk wel halen.
Country Life, plaat nummer vier, viel me, ondanks de onvergetelijke hoes, dan weer wat tegen. Hoe groot is de beloning voor je geduld als zich aan het einde van de plaat dan nog een magistrale arty ballad aandient. Bryan Ferry was er blijkbaar zelf ook erg mee in zijn nopjes. Tijdens concerten die hij in hetzelfde jaar ter promotie van zijn solocarrière gaf, was dit meestal het enige Roxy Music-nummer dat hij speelde.
Keuze Klaas Kloosterman: Andy MacKay – Pyramid Of Night (Past, Present And Future) (1974)
De Clous van Mechelen van de rock
Dat Andy Mackay ook wel de Clous van Mechelen van de rock wordt genoemd, ligt eigenlijk al bezegeld in de eerste Roxy Music-plaat. Het slotnummer, de doo-wop pastiche Bitters End is vergelijkbaar met menig nummer van van Mechelen waarin hij lekker weg toetert. Luister bijvoorbeeld nog maar eens naar Ik Ben Gerrit, de bekende klassieker van Gerrit Dekzeil. Tijdloos meesterwerk.
Andy Mackay toetert er op z’n Clous op los in Bitters End. Hier valt het nog wat minder op. Het eerste Roxy Music album is productioneel een vette kauwgumballenboom. Het hele instrumentarium heeft Enofication ondergaan. In de producties van Clous van Mechelen is alles juist zo eenduidig en doorzichtig mogelijk vastgelegd: ook mooi, alles valt precies op zijn – de juiste – plek.
Geen Enofication op het eerste soloalbum van Andy Mackay: In Seach Of Eddie Riff. Het lijkt eerder een productie van… ja Clous van Mechelen! Luister maar eens naar The End Of The World, de klassieker van Skeeter Davis. Andy is echter geen Clous. Veel nummers op deze plaat (What Becomes Of The Broken Hearted, The Long And Winding Road) zijn zelfs stomvervelend en vallen in wat mijn huisgenoot noemt, de Van der Valk-categorie. De appelmoes en de kers krijg je er gratis bij.
Toch koester ik dit album. Er blijft toch altijd een laagje magie zweven rond de sax- en oboepartijen van Mckay. Meest intrigerende nummer van de plaat is Pyramid Of Night. Alle facetten van het spel van Andy, maar ook van Clous komen voorbij. Kan ook wel in negen minuten (wel blijven luisteren hè!) Een mooi weetje omtrent Clous van Mechelen is dat hij ook de componist is van de reclametune Vakmanschap Is Meesterschap van bierbrouwer Grolsch. Veel mensen dachten dat het hier een compositie van Vivaldi betrof. Het was Clous. Nog een overeenkomst: veel mensen denken bij het begin van Pyramid Of Night aan Vivaldi. Het is Andy.
Keuze Tricky Dicky: Roxy Music – Both Ends Burning (1975)
Het einde van de liefde
Begin jaren zeventig kwam Roxy Music in mijn leven. Wat een geweldige band! Artrock zou ik het willen noemen. Rockmuziek vermengd met jazz, waarbij de stem van Bryan Ferry als instrument diende. Vijf geweldige albums in vier jaar en toen was de koek kennelijk op, mede door soloprojecten en een uitputtende tournee om het album Siren te promoten. Dat album kent (vele) hoogtepunten en een dieptepunt: Love Is The Drug. Het zou hun enige single-hit in de V.S. zijn en wereldwijd is het een klassieker, maar in mijn oren eentonig en saai. Het zou het een voorbode worden voor de drie overige studioalbums waar de band poppier en commerciëler wordt. Het legde hen geen windeieren, want ze werden van een albumband een singleverkoper en waar de eerdere Roxy-albums steevast de gouden status behaalden werd dit vervangen door platina.
Een van de hoogtepunten op Siren is Both Ends Burning over meerdere zaken tegelijkertijd moeten doen. Een uptempo nummer met felle uithalen van Andy MacKay. We were on a punishing world tour schedule in 1975 and there were a lot of late nights to get the Siren album finished on time. I guess this was the inspiration behind this song.
Er zou na Siren gelukkig nog een fantastisch live-album volgen: Viva!.
Keuze Tricky Dicky: Bryan Ferry – Shame, Shame, Shame (1976)
Onderschat
Eigenlijk was ik heel tevreden over mijn keuze voor Both Ends Burning, maar toen bleek dat geen van de overige bloggers iets van Bryan Ferry had gekozen vond ik het een verplichting een keuze te maken uit zijn oeuvre dat grotendeels uit covers bestaat. Want Ferry is een meester in het nazingen van andermans veren, maar dan wel heel erg goed net zoals bijvoorbeeld Linda Ronstadt, Bettye LaVette en Joe Cocker. Alle voorgenoemden weten een lied om te bouwen en naar hun hand te zetten. Ik heb al eens een blog over Bryan Ferry geschreven.
In 1976 kwam het meest succesvolle album van Ferry uit: Let’s Stick Together. In Nederland gooide het hoge ogen evenals de twee van het album getrokken singles, maar in zijn thuisland is het vreemd genoeg zijn slechts verkopende album uit de vorige eeuw. Schiet mij maar lek.
De tweede single is The Price Of Love, maar deze werd ouderwets als een Extended Play in een hard kartonnen hoesje uitgebracht. Vier liedjes waaronder de uitstekende Everly Brothers cover, It’s Only Love (The Beatles), Heart On My Sleeve (Gallagher & Lyle) en Shame, Shame, Shame van Jimmy Reed. Een oude Bluesklassieker dat hem in 1963 een kleine hit opleverde. In mijn oren is Ferry’s versie het beste lied van het album ondanks de aanwezige (overbodige) remakes van Roxy Music-liedjes.
Keuze Willem Kamps: Brian Eno – Backwater (1977)
Voor en na
Wij waren vroeger niet zo Roxy. De artrock van deze extravagante heren paste niet helemaal bij onze muzikale overtuiging, de prog- en hardrock. Het had wel prog-elementen maar er zat verdomme een blazer bij en dan die geëxalteerde stem! Nee, Roxy Music kwam niet in huis. Niet bij mijn oudere broers en evenmin bij mij. Toch vond ik If There is Something wel lekker klinken. Een vriend van mij had hun eersteling en draaide ‘m vaak als ik bij hem was. Pas jaren later kocht ik het debuut op ceedee. Andere albums waren ‘m op vinyl – wel via mijn vriendin – overigens al voorgegaan, zoals het sterke livealbum Viva! met een prachtige uitvoering van dat melancholieke If There Is, want op zeker moment waren de heren de scepsis, in elk geval mijn scepsis, ver voorbij.
Soms duurt het wat langer voordat je muziek op de juiste waarde kunt schatten, en dat was dus het geval bij Roxy Music. Ook blazers leerde ik waarderen en Andy MacKay is dan ook geen verkeerde met zijn fijnzinnige altsax en oboespel. Roxy Music kwam voor mij ook dichterbij nadat Eddie Jobson de plaats van Brian Eno had ingenomen. Jobson had bij Curved Air gezeten en hun Aircut stond wel in mijn platenkast. Een reden om er nog eens goed voor te gaan zitten. Ook in het lokale uitgaansleven kwam Roxy Music veelvuldig voorbij, op plaat dan. Bryan Ferry cum suis hadden immers zelf niets te zoeken in Leidschendam. Ik heb ze helaas ook nooit elders gezien.
Doordat de punk en new wave mijn muzikale spectrum en zo mijn plaataankoop verder verbreedden, kocht ik in die tijd (’77) Before And After Science van Brian Eno. Brian Peter George St John le Baptiste de la Salle Eno was halverwege ’73 opgestapt na onenigheid met voornaamgenoot Ferry; de twee hadden de bekende muzikale meningsverschillen. Eno wilde meer z’n eigen ding doen, ook artrock maar dan met meer elektronica. BeAS is zijn vierde soloalbum en je hoort hier onmiskenbaar de sound die ook de door Eno geproduceerde Berlijnse trilogie van David Bowie kenmerkt: Low, Heroes en Lodger. Ook hoor je al voortekenen van het klassieke My Life in the Bush of Ghost (Eno & Byrne) evenals de later uitgekomen Talking Heads (Remain in Light).
Grappig weetje is dat een van de titels van BeAS, King’s Lead Hat, een anagram is van Talking Heads. Het is een lekker up tempo lied, zoals er meer op het album staan. Verder is het een mix van die vlotte, korte nummers, een enkel instrumentaal miniatuurtje en, vooral kant twee, rustige pastorale tracks, wat je zou kunnen zien als een natuurlijke overgang naar de door Eno ontwikkelde Ambient Music. Backwater, een van de vlotte liedjes, is echt om vrolijk van te worden, een lichtvoetige piano, bijna Drs. P-achtige rijmelarij (But if you study the logistics, and heuristics of the mystics) en een terugkerend, wat glijdend, thema met blazers.
BeAS. Voor en na de wetenschap. Letterlijk de wetenschap dat de mannen van Roxy Music, met elkaar of op eigen houtje, zoals hun bandnaam zegt, schitterende muziek maken. Dus ja, vroeger niet zo, maar nu, daarna, al heel lang, ben ik erg Roxy.
Keuze Annemarie Broek: Amanda Lear – Follow Me (1978)
Van hoezenpoes tot discoqueen
Over Amanda Lear doen heel wat verhalen de ronde. Zo zou zij in zijn laatste levensjaren de inspirator en levensgezel zijn geweest van Salvador Dali. Ze zou haar leven als man begonnen zijn en in Casablanca de transitie van man tot vrouw hebben ondergaan. Volgens bepaalde bronnen zou zij inmiddels ook al overleden zijn, ruim 80 jaar oud. Maar het is moeilijk daar concreet bewijs van te vinden.
Ms. Lear werd ontdekt als mannequin, fotomodel en danseres in de Crazy Horse Saloon en via het modehuis van Paco Rabane voorgesteld aan fotograaf Brian Duffy, die een fotoserie met haar maakte met als onderwerp How to undress in front of your husband. Dat was haar introductie in de hoogste Britse modekringen, waardoor ze vriendschap kon sluiten met veel andere beroemde fotomodellen zoals Patti Boyd en Anita Pallenberg.
Zo kwam ze ook onder de aandacht van de groep Roxy Music die haar graag op de hoes van hun tweede album, For Your Pleasure, wilde hebben. Deze foto trok de aandacht van vele andere beroemdheden zodat ze haar vriendjes voor het uitkiezen had. Keith Moon, de zelfdestructieve drummer van The Who, was één van haar vele beroemde lovers en David Bowie was enkele jaren lang haar minnaar. Bowie vond overigens dat ze een goede zangeres was en zorgde voor haar eerste platencontract.
Haar stem, hees en laag, werd gezien als een bevestiging voor haar mannelijke geboorte-identiteit, maar andere lage alten, zoals Marlene Dietrich, Hildegard Knef en Velvet Undergrounds eigen Nico, zijn daar nooit van verdacht.
In 1978 maakte ze haar eerste grote hit met Follow Me, geheel in stijl met de pas ontwikkelde discosound. Dit zou haar handelsmerk blijven. Haar andere hit was het overbekende Enigma (Give A bit Of Mmmh To Me). Haar latere singles haalden onze hitparade echter niet meer. Tot de dag van vandaag worden er nog steeds nummers uitgebracht van deze met veel raadselen omgeven zwoele dame.
Keuze Remco Smith: Brian Eno – Music For Airports (1978)
Bezwerend
Brian Peter George St. John le Baptiste de la Salle Eno. Zijn naam is te mooi om onbenoemd te laten. Befaamd lid van Roxy Music maar, zo heb ik pas recent geleerd, dat was hij maar twee jaar. Hij was één van de mede-oprichters maar medio 1973 al weer vertrokken na verschillen van mening met Bryan Ferry. 1973 is mijn geboortejaar, de jaren ’70 was de artistiek beste tijd voor Roxy Music, maar die is destijds aan mij voorbij gegaan. Het eigenlijk te zoete maar buitengewoon sfeervolle Avalon was mijn eerste kennismaking met Roxy Music.
Eno was voor mijn muziekbeleving bepalender. Als producer immers toonaangevend in de jaren ’90, onder meer van de beste platen van U2 (The Unforgettable Fire, Joshua Tree, Achtung Baby en All That You Can’t Leave Behind zijn by far de beste U2-platen) en Songs Of Faith And Devotion van Depeche Mode. Hij was betrokken bij de Berlijnse platen van Bowie. Met deze beperkte selectie doe ik hem zeer tekort. Voorwaar een grote meneer, deze Rem Koolhaas look-a-like.
Daarnaast kan Eno zeggen dat hij grondlegger is van een hele muziekstroming. Ambient. In 2013 is op dit onvolprezen forum al eens een battle verschenen over muziek die zijn tijd ver vooruit was. Daar had eigenlijk Music For Airports niet mogen ontbreken. Gemaakt in 1978, pas begin jaren ’90 brak Ambient door. Music For Airports is extreem minimalistisch, maar voor degene die zich er aan overgeeft (voor die-hards: op YouTube zelfs een zes uur durende variant te vinden) volstrekt bezwerend. Dompel je onder in deze muzikale pracht.
Keuze Jan-Dick den Das: Roxy Music – Running Wild (1980)
De gitarist
Ik zou niet willen zeggen dat ik een groot kenner van Roxy Music ben. Wat ik dan wel weer weet of misschien wel vindt, is dat de band een geweldige gitarist had. Phil Manzanera, zoon van Engelse vader en Colombiaanse moeder. Vanaf de oprichting van de band in 1971 tot en met einde was hij de gitarist. Geweldig mooi geluid en altijd in dienst spelend van het nummer. In 1980 brengt de band het album Flesh And Blood uit waar het bescheiden hitje Same Old Scene op staat. Op veel albums staan van die pareltjes die je bijna nooit hoort en ook op Flesh And Blood staat zo’n juweeltje. Een nummer wat tot 2010 nooit live is gespeeld. En dan hebben we het over Running Wild. Feitelijk een simpel nummer maar zoals zo vaak is dat juist de kracht.
There’s that melody again
Burning through my head it does me in
Turns me right around to my old friend
Wonder how you’ve changed, are you still
Het zijn de eerste woorden die Ferry zingt, met een stem die je uit duizenden herkent. Zacht, krachtig, gevoelig en sensueel. Running Wild is geen wild nummer, eerder een ingetogen ballad met een prachtige tekst. Het soort nummer wat mij nooit verveeld en zeker niet omdat Phil Manzanera na een prachtige saxsolo van Andy Mackay er een nog mooiere gitaarsolo uitgooit. Lyrisch, dragend en gevoelig. In al zijn eenvoud komt het bij mij binnen iedere keer als ik het luister. Manzanera is een kunstenaar. En naast dat hij gitarist is produceert hij veel en heeft een eigen studio in London. Ooit produceerde hij het tweede album van Split Enz. Dat resulteerde in een vriendschap met Tim Finn. Hoewel ze elkaar lang niet hadden gezien hebben ze samen in 2021 dus zeer recent een album uitgebracht genaamd Caught By The Heart. Een zeer gevarieerd album, de recensies waren niet slecht. The Daily Mail schreef: Hij laat je uitkijken naar zijn volgende album met Finn, terwijl je ook wenst dat hij er nog een met Bryan Ferry zou maken. En dat laatste zou toch helemaal mooi zijn.
Keuze Erwin Tijms: Brian Eno – Going Unconscious (2005)
Pure vorm
Het duurde wel een tijdje voordat ik Ambient kon waarderen. Er was altijd die associatie met New Age-zweverigheid. Halverwege de jaren ’90 viel het kwartje pas. Misschien wel tijdens de Chill Out Zone op MTV, waarbij je zo heerlijk tot rust kon komen midden in de nacht. Het was de tijd van de Ambient Techno: muziek die voortborduurde op wat Brian Eno al twintig jaar eerder had gemaakt, maar dan met een nieuw instrumentarium en in een nieuwe context. Aan de ene kant bleef het op de achtergrond zodat je gemakkelijk iets anders kon doen terwijl je het luisterde. Aan de andere kant was het muziek om rustig de tijd voor te nemen en uitgebreid naar te luisteren. Het is voor mij nog het meest te vergelijken met een ontspannend, warm bad na een lange, drukke dag. En omdat ik al jaren geen bad meer in huis heb en die sensorische ervaring dus moet missen, lig ik geregeld met een hoofdtelefoon en ambient op bed, of zak ik onderuit op de bank met Ambient over de luidsprekers. Het hoofd komt zo weer tot rust. Alsof je heel even je bewuste zelf uit kunt zetten om weer op te laden. Going Unconscious dus.
Ambient Music must be able to accommodate many levels of listening attention without enforcing one in particular; it must be as ignorable as it is interesting – Brian Eno
Eno zelf was in de jaren ’90 dan weer druk bezig met ‘generatieve muziek’: patronen van muziek die je op allerlei manieren kan combineren en zo tot tienduizenden uren aan nieuwe muziek leiden. Dat doet dan weer denken aan de recente AI-gedreven muziek van Oláfur Arnalds. Net zoals dat Brian Eno zich liet inspireren door mensen zoals John Cage, werd hij zelf voor latere generaties muzikanten weer een inspiratiebron. De recente minimale, neoklassieke elektronische muziek van Nils Frahm, Oláfur Arnalds en Niklas Paschburg leunt sterk op de Ambientmuziek van Eno.
Het nummer Going Unconscious komt van het album Another Day On Earth uit 2005, waarop Eno met een andere schatplichtige muzikant samenwerkt. De keyboards worden namelijk bespeelt door John Talabot, toen nog een beginnende muzikant. Jaren later zou hij zelf met fin een absolute klassieker in de elektronische muziek afleveren. Another Day On Earth is ook het eerste album van Eno in lange tijd waarop de menselijke stem weer als instrument te horen is. Vaak wat verknipt, maar op dit nummer in een pure vorm. Wel ten dienste van het effect: Going Unconscious.
[crowdsignal poll=10928712]