One! Two! Three! Four! schreeuwden de Ramones en vervolgens gooiden ze er weer een nummer van twee-, tweeënhalve minuut in. Nederlandse acts als De Raggende Manne of Hang Youth konden en kunnen dat korter. Hun tracks halen vaak de minuut niet. Da’s lekker en lachen, maar soms willen we een beetje … langer! Het punkcliché dat een song niet meer dan drie minuten mag duren is allang passé. In deze battle (#1 kan je hier vinden) gaan we voor de hele lange liedjes. Tien minuten of meer! Dus heb je even?
Keuze Freek Janssen: Bob Dylan – Desolation Row (1965)
Lekker dansen
Laten we eerlijk zijn; liedjes van tien minuten duren te lang, of ze zijn een aaneenknoping van losse liedjes – wat soms goed werkt, soms ook echt niet.
Desolation Row van Bob Dylan is een van de uitzonderingen; als je het hoort, heb je geen moment het idee dat het nu wel weer genoeg is. Desolation Row vertelt een verhaal (al is het voor mij nog steeds niet duidelijk wat voor verhaal dat is), het heeft een ultiem aanstekelijk rifje en is zelfs vrolijk; The War on Drugs waagt er zelfs een dansje op.
Voor de feitenliefhebbers:
– Bij het uitkomen was Desolation Row het langste populaire popnummer, totdat The Stones een jaar later met Goin’ Home kwamen (elf minuten nog wat)
– Oorspronkelijk is het liedje elektrisch opgenomen, de versie die we kennen is echter akoestisch – was nogal een dingetje destijds, onder de fans van Dylan, de kwestie elektrisch/akoestisch
– Het nummer werd in 2009 gecoverd door My Chemical Romance (in slechts drie minuten nog iets)
– In het liedje zitten verwijzingen naar onder meer de Titanic, Albert Einstein, Noah, Kaïn en Abel, en Nero
– De zin they’re selling postcards of the hanging verwijst naar het lynchen van drie zwarte mannen in 1920 in Duluth, de geboorteplaats van Dylan. Zijn vader woonde destijds twee straten verderop. Er werden echt foto’s gemaakt van de lynchpartij en verkocht als ansichtkaarten.
Lekker dansen.
Keuze Tricky Dicky: Uriah Heep – July Morning (1971)
Drie in een
Lange liedjes zijn op de radio not done. Het mag gewoon niet, want het haalt de ‘snelheid’ uit de show. In een poging alles swingender te maken draaien ze de liedjes toch al een fractie sneller dan op de plaat. Maar ook de luisteraar heeft geen geduld om meer dan tien minuten ergens naar te luisteren. Tegelijkertijd, op kantoor krijg je toch echt scheve ogen wanneer je tien minuten dromerig voor je uit zit te staren. Elpeemuziek was en is echt iets voor de avonduurtjes.
Meestal komt er altijd wel een liedje voor een battle bij mij op, maar deze keer had ik zoveel keuze dat ik met pijn in mijn hart een keuze moest maken.
Isaac Hayes met I Stand Accused: heerlijke Soul over een liefde voor iemand anders zijn vrouw.
Jimi Hendrix met Machine Gun: niemand kon zijn gitaar zou beroeren als hij in deze aanklacht tegen de oorlog.
Steve Hackett met Shadow Of The Hierophant: schitterende solo progrock midden in zijn tijd bij Genesis.
Mr. Albert Show met Woman: een vergeten klassieker van eigen bodem.
10cc met Feel The Benefit: geweldige opbouw en een fantastische gitaarsolo.
Uriah Heep met July Morning: die repeterende melodie is bijna hypnotisch.
Afijn, je weet inmiddels al welke keuze ik gemaakt heb. En dat omdat ik van nature een rocker ben en een fan van Uriah Heep, die in de jaren zeventig geweldige platen gemaakt hebben. Hun debuutalbum ..Very ‘eavy ..Very ‘umble is een zwaar onderschatte plaat evenals de opvolger Salisbury. Het derde album Look At Yourself zou hun eerste notering in de Engelse albumlijst worden en zou de eerste plek in de Finse lijst opleveren.
July Morning werd gedeeltelijk door Ken Hensley bedacht toen hij zich verveelde na optredens in de V.S., die ze samen met Sha Na Na deden. Kennelijk waren die de hoofdact vanwege hun optreden op Woodstock waardoor Uriah Heep steeds op hen moest wachten. Tijdens de opnamen van Look At Yourself kwamen ze erachter dat er drie onafgewerkte composities lagen; allen in C minor. Deze werden samengevoegd tot July Morning. De tekst heeft een onderliggende laag, want er wordt gesuggereerd dat over iets politieks zou gaan. Echter, het gaat over een persoon die zijn weg in het leven en zijn passie probeert te vinden. Overigens wordt de moog syntesizer op de plaat door Manfred Mann bespeeld.
Keuze Erik Bevaart: Colosseum – Lost Angeles (1971)
Imposant en energiek
Dat muziek herinneringen oproept, weten we allemaal en ervaren we vaak op een wijze dat dit ons overkomt. Dat kan om zeer uiteenlopende redenen zijn en vroeg of laat doemen dan jeugdherinneringen op. Bij deze battle, waar nummers minimaal tien minuten moeten duren, speelt de tijdgeest van mijn jeugdjaren in mijn voordeel. Iron Butterfly, Rare Earth, Jethro Tull en Mike Oldfield om er eens een paar te noemen, hadden nummers die een hele kant van een album vulden.
Als jochie van 14 jaar kwam ik in het najaar van 1973 in het weekend in het Pijnackerse jongerencentrum De Trucker, waar veel – voor mij nieuwe – muziek werd gedraaid: Jody Grind, United States Of America, Jericho en Colosseum. Aan laatstgenoemde moest ik direct denken toen de Battle aangekondigd werd en specifiek aan het nummer Lost Angeles. Dit nummer beslaat de gehele vierde kant van de live-dubbelelpee van de Engelse band Colosseum uit 1971. Uit de titel kan afgeleid worden dat de stad niet kan rekenen op de sympathie van de band.
Het bijzondere van deze liveversie is dat die na bijna 52 jaar muzikaal nog indrukwekkend klinkt. Colosseum bestond uit zanger Chris Farlowe, organist Dave Greenslade, gitarist Clem Clempson, saxofonist Dick Heckstall-Smith, bassist Mark Clarke en drummer Jon Hiseman. Alle zes formidabel. Het lange ritmische intro van orgel en basgitaar mondt uit in Chris Farlowe’s krachtige stem, die totaal niet te vergelijken is met zijn grote hit Out Of Time. De gitaarsolo van Clem Clempson is imposant en het drumwerk van Jon Hiseman zeer dynamisch. De twee saxen gelijktijdig bespelende Dick Heckstall-Smith geeft het geheel een extra energieke lading. Er zullen weinig popgroepen geweest zijn waar de organist ook nog vibrafoon bespeelde.
Colosseum bracht een ongebruikelijke, perfecte mix van progrock en jazzrock. Die mix maakt de band echt bijzonder. Live in 1971 is de groep in optima forma, waarbij het jammer is dat ze er vlak erna mee stopten. Nou ja, Jon Hiseman zou in 1975 de formatie Colosseum II oprichten, waarin onder andere Gary Moore zitting nam. De andere leden van Colosseum zouden ook hun sporen verdienen in bands als Atomic Rooster, Humble Pie, Tempest en Mainsqueeze. Met name gitarist Clem Clempson heeft veel bijdragen geleverd aan albums van beroemde muzikanten. Na veel vraag vond in 1994 een reünieconcert plaats van de bezetting van 1971, waarbij Lost Angeles uiteraard niet mocht ontbreken.
De groep bestaat anno 2022 nog steeds, maar zonder de overleden bandleden Dick Heckstall-Smith en Jon Hiseman. Naar recente opnamen van de band luister ik met gemengde gevoelens, want van de 82-jarige Chris Farlowe kan je niet verwachten dat hij dezelfde power in zijn stem heeft als toen hij 30 jaar was ten tijde van de door mij bedoelde live opname van Lost Angeles. Misschien wel confronterend, want de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik er zelf dan wel imposanter, maar zeker ook niet energieker op geworden ben. Tja, we willen allemaal wel oud worden, maar niet oud zijn.
Keuze Lars Verstraelen: King Crimson – Larks’ Tongues In Aspic (1973)
(On)smakelijk
Deze blog is helaas niet gereserveerd voor een betoog tegen van die ongelooflijk gore gesneden plakjes groenten in gelei. Niet dat ik daar geen essay over kan schrijven, maar het zal zeker een minder frivool stuk opleveren. Minder samenhangend waarschijnlijk ook overigens. Echter zou Lark’s Tongues In Aspic I wel de ideale achtergrond muziek zijn om dit mee te vergezellen.
Lark’s Tongues presteert het in zijn intro om net interessant genoeg te zijn. Een melodische en licht tribale stemming zou eigenlijk al vrij snel moeten vervelen; al helemaal als dit bijna drie minuten door dreunt. Maar de dreiging op de achtergrond doet zich snel aan. Met een misplaatste xylofoon, lichte piepjes die met akelige regelmaat voorbij komen en steeds luider wordende bar chimes word de setting gezet voor een nerveuze luisterbeurt. Dit gevoel blijkt volkomen terecht als ineens de intense strijksectie inkickt waar de muziek van Jaws nog de kaken voor op elkaar houd. Dit wordt geaccentueerd door de gitaren op de zijlijn; die haast bedoelt moeten zijn om het geluid van een drone te emuleren. Alles schudt op zijn grondvesten en klinkt uiterst instabiel, waarna de meest solide bombastische dreun van een muzikale klap je gezicht raakt; ineens is er ritme en een lichte stemming van rust, want we zijn in muziek gearriveerd! Geniet er maar van voor die zes maten.. Alles valt terug naar dezelfde nerveuze setting als 30 seconden eerder, aangevuld met een blaassectie die ze aan een stel actieve geisers hebben bevestigd. Het volume dreunt op en vernietigt wederom alles wanneer de goorste meest lelijke distortion in je linker oor schreeuwt. Dit hele proces van opbouw en explosie sluit zich, en het is vanaf dit moment mogelijk om de verschillende actes in het nummer aan te duiden.
We krijgen een typische compositie waarin Fripp tekeer gaat met zijn gitaarspel waarvan ik de complexiteit het beste kan omschrijven met noten die in een draaikolk belanden. Een weelderig akkoordenspel neemt in de opvolgende sectie de overhand met de bizarre assistentie van onder andere een bassist als John Wetton en de feilloze drums van Bill Bruford; wie overigens samen met David Cross en Jamie Muir hun debuut maken naast Fripp en daarmee een indrukwekkende deuk slaan in het landschap van Avant-Garde en Progrock. Uiteindelijk keert dan toch een beetje rust terug waarin de mellotron en de viool iets mogen zeggen; even ademen welteverstaan. Deze cirkel wordt soepel terug aan zijn begin geknoopt: de dreigende vioolsectie keert terug, de snare jaagt er weer een angstige opbouw in en het nummer blaast als het ware zijn laatste adem uit. Het nummer begraaft de strijdbijl die hij gebruikte tegen ons psyche.
Deze instrumentale track heeft het in zich om geen moment rustig te blijven en een staaltje klasse-opbouw te laten zien. De muzikaliteit hier is vanzelfsprekend behoorlijk complex maar nooit pedant. Iedere sectie dient zich juist aan en ontfermt zich over onze gemoedstoestand die prachtig nerveus blijft. Dit nummer dient als een profetie voor de nieuwe fase van King Crimson, waarin albums als Starless And Bibleblack en Red worden gemaakt, en waarin het uitpluizen van de catatonische eigenschappen van Crimson een grote rol krijgt (hoe komen we anders aan nummers als Fracture en Providence?). Het mooie aan aspic is dat het alles zo goed op zijn plaats houd. Laten we zeggen dat dat een karakteristiek is die het nummer deelt met het voedsel, maar dan wel op een smakelijke manier.
Keuze Annemarie Broek: David Bowie – Station To Station (1976)
Een treinreis van tien minuten en enkele seconden
Over David Bowie schrijven is verreweg het moeilijkste wat ik ooit op me genomen heb. Over Bowie als persoon hoef ik hier niet nader uit te weiden. Over zijn muziek is het laatste nog niet gezegd, zo dat ooit het geval zou kunnen zijn.
Station To Station uit 1976 markeert het eindpunt van zijn zware cocaïneverslaving en bereidt ons voor op een nieuwe nog onbekende David. Na de bekende Berlijnse trilogie (1977 – 1979: Low – Heroes – Lodger) kijkt hij nog even op die periode terug via Scary Monsters, wat ik persoonlijk zijn meest aangrijpende plaat vind.
Het album Station To Station leerde ik kennen door mijn broer, die jonger was dan ik en in de ontvankelijke leeftijd voor nieuwe idolen verkeerde. Het titelnummer zet in met een voor die dagen vernuftige stereotechniek, waarbij het lijkt alsof het geluid van de trein van het ene station dwars door je hoofd heen naar het andere raast. Uitgekiend geluid met de nieuwste elektronische instrumenten en speledingetjes, die hij samen met Brian Eno verder zal verkennen in de Berlijn-trilogie. Voor mijn gevoel is het eigenlijk een soort drie-in-eentje met een stuk over de Thin White Duke dat plotseling overgaat in een filosofische bespiegeling, die schoksgewijs overgaat in het cocaïnegedeelte. De tekst is tamelijk raadselachtig, waarschijnlijk onder invloed van coke en allerlei andere verboden middelen. Bowie zelf verklaarde eens, dat hij zich weinig kon herinneren van deze opnames.
Op de officiële plaatopname duurt het nummer precies 10 minuten en 14 of 15 seconden, maar ik heb voorkeur voor een live-versie. Let vooral op de gitarist die op flagrante wijze zijn gitaar mishandelt.
Keuze Marco Groen: Iron Maiden – Rime Of The Ancient Mariner (1984)
Zoals het vogeltje gebekt is
The Rime Of The Ancient Mariner zou zomaar een advies kunnen zijn uit de 18de eeuw: heb respect voor al dat leeft! Het is een interpretatie die het gedicht van Samuel Coleridge (1772-1834) volkomen allegorisch zou maken. Het type beeldspraak waarvan ik het idee heb dat het vroeger veel beter werd begrepen werd dan tegenwoordig. Heden te dage moeten we het doen met een lelijke letterlijkheid die mateloos populair is. Kortom; uitstekend materiaal voor een Metalnummer. Iron Maiden, om precies te zijn Steve Harris, deed er wat mee en goot een gedeelte van de tekst van het gedicht in een van hun beste nummers, getiteld Rime Of The Ancient Mariner (duh..).
Al in het begin van het gedicht begint de ellende. Een schip zit vast ergens in het zuidpoolgebied, maar wordt ‘gered’ door een albatros die niet alleen een gunstige windrichting met zich meebrengt, maar ook een weg uit het ijs wijst. In de eerste instantie beloont de bemanning de vogel met voedsel, niet veel later besluit de ‘mariner’ (de functie van de zeeman in kwestie is niet helemaal duidelijk, vermoedelijk gaat het om de kapitein) om het dier dood te schieten. Dat was niet handig, want deze daad brengt de nodige ellende, dit keer in tropische wateren.
Day after day, day after day,
We stuck, nor breath nor motion;
As idle as a painted ship
Upon a painted oceanWater, water, every where,
And all the boards did shrink;
Water, water, every where,
Nor any drop to drink
Bovenstaande is een tekst die Harris nauwgezet heeft verwerkt in het nummer. Het vertelt over de vloek van de albatros. Het is diezelfde vloek die het schip brengt bij een gestrand wrak, waarop de Dood en een vrouw genaamd Life-in-Death dobbelen om de zielen van de bemanning. De Dood wint vrijwel de gehele bemanning; Life-in-Death bemachtigt echter de ziel van de Mariner. Gevolg hiervan is dat de bemanning sterft, maar tijdelijk een nevenfunctie als zombie vervult, terwijl de Mariner moet blijven leven om de gevolgen van zijn daad te moeten dragen. Dat werkt. De man krijgt oprechte spijt. Op magische wijze komt hij in Engeland terecht en vertelt aan eenieder zijn verhaal.
Mocht het verhaal van de Mariner authentiek zijn, dan zijn zowel Samuel Coleridge als Iron Maiden slechts kleine radertjes in een al wat langer bestaande traditie. Tegenwoordig verwaarloost Iron Maiden een beetje die taak, want Rime Of The Ancient Mariner staat al sinds lange tijd niet meer op de setlist. Het lange nummer lijkt te zijn vervangen voor The Sign Of The Cross. Bij deze hoop ik dat de heren dit lezen en ze deze fout herstellen.
Keuze Leendert Douma: David Sylvian & Holger Czukay – Plight (1988)
Geesten dwalen door
Je hebt ondergewaardeerde liedjes en je hebt ondergewaardeerde klanken. Dit geïmproviseerde werkstuk van 18 minuut 30 kun je moeilijk een liedje noemen. Het is het resultaat van een nachtelijke experimenteersessie. Het lijken eerder abstracte penseelstreken. Probeer die maar eens te duiden. Je kunt het magisch noemen. Geheimzinnig. Unheimisch. Letterlijk vertaald betekent de titel ‘benarde toestand’. De subtitel is ‘the spiralling of winter ghosts’, en dat hoor je het hele iets-meer-dan-een-kwartier terug. De plaat laveert tussen beelden van een helderdonkere kraakvriesnacht en die van witte ochtendrijp in de eerste zon. Je hoort gestalten bewegen en geesten dwalen. Skeletten kletteren ergens aan het begin van de track. Exotische stemmen komen via radiogolven tot je aan het einde van de reis.
Het is een werkstuk van twee grootheden, die op het moment van maken al een hele carrière achter de rug hadden. ‘Mooiboy’ David Sylvian was begin jaren tachtig letterlijk het gezicht van de intelligente artrock-band Japan. ‘Professor’ Holger Czukay was geluidsalchemist en in de jaren zeventig een van de drijvende krachten achter de Duitse krautrock-legende Can. De twee werkten in 1984 samen op David Sylvians eerste soloalbum Brilliant Trees. Dat ging geweldig, want Holger Czukay weet bizarre, bijna onaardse geluiden te creëren met oude dictafoons, tapes en shortwave radio. Die pasten helemaal bij de jazzy experimenten van dat album. Ergens eind 1986 kwam de Japan-zanger naar de studio van Czukay in Weilerswist bij Keulen, om een nummer in te zingen voor Czukays album Rome Remains Rome. Maar dat pakte anders uit…
Ergens in de nacht begon David Sylvian te klooien met een harmonium, synthesizers en een vibrafoon. Holger Czukay liet een bandje meelopen. Hij ging Sylvian ‘beantwoorden’ met gekke loops en samples. En telkens als er een patroon ontstond, gingen ze allebei weer iets anders doen. Zo ontstond een soort trance-achtige, meditatief-abstracte sfeer. Dat werd uiteindelijk in 1988 uitgebracht als Premonition, de B-kant. Een tweede nacht van experimenteren en exploreren leidde tot Plight, dat een stuk interessanter is dan het resultaat van nacht 1. Waarom het overigens twee jaar duurde voordat de werken het daglicht zagen, is een raadsel. Misschien had het te maken met de release van David Sylvian’s album Secrets Of The Beehive in 1987. Sylvian en Czukay herhaalden hun werkwijze later nog eens en dat werden de stukken Flux en Mutability, uitgebracht in 1989. Alles bij elkaar leidde tot de veel experimenteler paden die David Sylvian eind jaren negentig, begin jaren nul ging bewandelen.
Holger Czukay werkte fanatiek door in zijn tot woning verbouwde studio in Weilerswist, maar raakte steeds meer uit beeld. In september 2017 werd hij daar dood gevonden, op 79-jarige leeftijd, onder geheimzinnige en unheimische omstandigheden. De politie stelde een onderzoek in omdat er al enige tijd geen activiteiten in het huis waren gezien. Hij bleek een natuurlijke dood gestorven. Waren er dan helemaal geen activiteiten? Ik mag graag denken dat er een shortwave radio aanstond waaruit exotische stemmen klonken. Gestalten bewogen nog. Geesten dwaalden door.
Keuze Marcel Klein: IQ – Further Away (1991)
Ontwikkeling
Inspiratie. Wanneer het opperhoofd van de battles weer een nieuw voorstel doet is dat de ene keer er wel en dan andere keer niet. Bij deze battle over lange nummers hoefde ik niet lang na te denken, want dan komt de inspiratie vanzelf. Ondanks dat mijn muzieksmaak zeer breed is, leg ik in mijn hoofd gelijk de connectie met het progressieve rock genre, en dat is de keus natuurlijk enorm groot. Vandaag kies ik voor de neo-progband IQ. De afgelopen jaren al een paar keer in de Snob 2000 terechtgekomen, maar nog steeds een onbekende band voor velen.
In 1976 ontmoeten twee kernleden (Mike Holmes en Peter Nicholls) elkaar, in de rij voor tickets voor een concert van Genesis tijdens de Trick Of The Tail-tournee. Samen met enkele andere muzikanten richten zijn de band The Lens op. Deze band evolueert begin jaren ’80 tot IQ. Holmes en Nicholls worden dan onder andere vergezeld door drummer Paul Cook en toetsenist Martin Orford. Dit leidt tot twee klassiekers in het neo-prog genre van begin jaren ’80: Tales From A Lush Attic en The Wake.
We schrijven inmiddels halverwege de jaren ’80 en Marillion scoort een grote hit met Kayleigh en krijgen een mooi platencontract. Andere platenmaatschappijen hebben ook wel interesse in dit soort muziek en zo krijgen bands als IQ, Pendragon en Twelfth Night ook platencontracten. Inmiddels heeft zanger Nicholls de band verlaten en komt een nieuwe zanger aan het roer: Paul Menel. Met Paul brengt IQ twee platen uit: Nomzamo en Are You Sitting Comfortably. Een kruising tussen de oude stijl, maar ook met korte nummers, waarmee de band probeert een cross-over te maken naar de hitparades, maar zowel bands als platenmaatschappijen komen erachter dat dit niet zo makkelijk is en langzamerhand verliezen bovengenoemde bands hun contracten en ook hun hoop op een fulltime muzikantenbestaan.
Sommige bands vallen uit elkaar, maar IQ niet. Paul Menel en bassist Tim Esau verlaten wel de band gedesillusioneerd. Dit lijkt het einde van de band, maar Peter Nicholls keert terug bij de band evenals bassist John Jowitt. Met deze samenstelling begint een nieuw hoofdstuk van de band. Het album wat daarna gelijk uitkomt heet Ever en klinkt als een klok. Het is in ieder geval tot op vandaag mijn favoriete album van de band. Vanaf dat moment verschijnen er om de paar jaar nieuwe albums, zoals bijvoorbeeld het conceptalbum Subterrenea en in 2014 het fantastische The Road Of Bones. Anno 2022 bestaat de band nog steeds, is bassist Tim Esau weer op het toneel verschenen en speelt de nieuwe toetsenist Neil Durant al sinds 2009 bij de band. Toen verliet Martin Orford de band, omdat hij nog weigerde muziek uit te brengen die vervolgens via torrentsites gratis werd verspreidt.
Further Away komt van hun comeback album Ever. Het toont een band die zich blijft ontwikkelen. Bassist John Jowitt laat een album basgeluid horen, Mike Holmes soleert zijn beste gitaarsolo’s, Peter Nicholls is beter bij stem dan ooit en Martin Orford profiteert van de meer dan uitstekende productie met zijn toetsenspel. Further Away is zo’n specifiek IQ nummer.
Een stuwende baslijn, ondoorgrondelijke teksten van Nicholls, de ene gitaarsolo na de andere en een stevig toetsentapijt, waarbij er (uiteraard) vele tempowisselingen zijn. Waar veel progrock bands tobben met de emoties in hun composities en waardoor het geheel vaak wat kil en zakelijk klinkt, is dat bij IQ niet. De emotionele zang, het spelplezier van de band, het samensmelten van gitaar en toetsen en een strakke ritmesectie staat garant voor een topcompositie, die zo ingewikkeld was dat het instuderen voor live optredens een stevige klus. Dat dit uiteindelijk wel lukte, is te horen aan deze live opname. Niet vanuit 1991, maar van 2019. De band groeit nog steeds, na ruim 40 jaar.
Keuze Alex van der Heiden: Lizard – W Krainie Szmaragdowego Jaszczura (1996)
Ultieme muziekbeleving
Het was de tweede keer dat ik voor mijn werk in Krakau was en ik kon het niet laten om een dag langer te blijven om te genieten van al het schoons dat deze stad te bieden heeft. Uiteraard hoort daar een bezoek aan diverse platenwinkels bij. De beste platenzaken bevinden zich in de Joodse wijk Kazimierz had ik al ontdekt, dus daar lekker rondsnuffelen. Kazimierz is niet de wijk van het Joodse getto dat we kennen uit de beelden van onder andere Schindler’s List. Het was de wijk waar veel Joden aanvankelijk woonden, maar ze werden verdreven naar het getto aan de andere kant van de rivier. Het verschrikkelijke vervolg kennen we en ligt ook niet ver bij Krakau vandaan: Auswitsch. Er is nauwelijks iets over gebleven van de ooit grote Joodse gemeenschap in Krakau. Datzelfde geldt voor een kleinere Poolse stad uit deze regio Bielsko-biala. En daar komt de band Lizard vandaan.
In één van de platenwinkels in de Joodse wijk heb ik in enkele winkels de vraag gesteld om mij een goede Poolse plaat aan te bevelen. Op de wedervraag waar ik van hield kwam uit mijn antwoord onder andere King Crimson en daar sloeg de verkoper meteen op aan. Lizard moest ik luisteren, er was net een heruitgave van hun eerste plaat W Gallerii Czasu. Het eerste nummer van de elpee was direct raak, maar was voor deze battle met 9:24 minuten helaas 36 seconden te kort. Gelukkig is dit album van begin tot eind steengoed en vandaar de keuze voor W Krainie Szmaragdowego Jaszczura (in het land van de smaragdgroene hagedis). Het is een typisch progrock nummer dat bestaat uit zeven delen met een terugkerend muzikaal thema. Alles wordt er muzikaal uitgehaald om de luisteraar een ultieme muziekbeleving te geven en dat is waar deze band voor staat. Dat zij hun inspiratie halen uit de oude meesters van King Crimson en Emerson, Lake & Palmer is niet geheim, ik denk zelfs dat de bandnaam daar vandaan komt, maar dat is mijn aanname. Het mooie van Lizard vind ik dat het echt inspiratie is en geen kopie. Zelfs de covers die de band heeft gemaakt van King Crimson hebben hun eigen Lizard geluid. En dit Poolse progrock geluid staat als een huis.
Keuze Mersad Rebronja: The Waterboys – Too Close To Heaven (2001)
Bitterzoete reis
The Waterboys staan bekend om hun soulvolle rock & roll-muziek met folk-invloeden. In Nederland zijn ze erg ondergewaardeerd met maar één hit, waarvan iedereen de naam wel kent.
Ik kan me veel mooiere nummers van hen bedenken en voor deze battle dacht ik direct aan Too Close to Heaven. Een schitterende, ontroerende en soulvolle rockparel van de buitencategorie. Mick Scott schreef het nummer dat verwijst naar de mythe van Icarus, die herhaaldelijk te dicht bij de zon vliegt, de gevaren daarvan kent, maar zichzelf niet kan stoppen. De zang, recht uit het hart, en de instrumentalen, zeker met de saxofoon en violen, zijn betoverend mooi. Mick Scott heeft het nummer op briljante en poëtische wijze geschreven. Het nummer brengt je in vervoering en neemt je mee op een bitterzoete reis van hoop, verdriet, blijdschap, liefde en het loslaten daarvan. Alles eigenlijk. Het is buitengewoon vreemd dat dit niet meer bekend is. En dan te bedenken dat het nummer het album Fisherman’s Blues niet haalde. Overigens zijn de liveversies van het nummer ook schitterend.
Keuze Alex van der Meer: Of Montreal – The Past Is A Grotesque Animal (2007)
Demonen verdrijven
Bijna twaalf minuten duurt The Past Is A Grotesque Animal. Het is afkomstig van het album Hissing Fauna, Are You The Destroyer? uit 2007. De Indierock band of Montreal maakte er tot dan toe niet een gewoonte van om lang uitgesponnen nummers te maken. Dus waar kwam dit beest van een nummer dan ineens vandaan?
The Past Is A Grotesque Animal klinkt als een door pijn, chaos en angst bezeten demonenuitdrijving. Het wonderlijke nummer is wellicht uiteindelijk het beste van of Montreal ooit. Frontman en songwriter Kevin Barnes moest duidelijk ergens van worden verlost. De onweerstaanbare Krautrockgroove loodst je door een persoonlijk en duister verhaal vol stormende emoties. Met de minuut wordt het intenser. The Past etc. was zelfs nog ingekort voordat het op de plaat verscheen, oorspronkelijk duurde het ongeveer zeventien minuten.
Hoe intens het nummer ook, het kwam tot stand op een relatief rustige locatie, in een plattelandshuisje in Noorwegen. Barnes’ relatie met zijn vrouw Nina was echter aan het vergaan, en van binnen raasde er van alles door hem heen. Het hele verhaal zocht zich een weg naar buiten en het door emoties verkleurde verleden werd op z’n plek gezet. Dit creatieve doch intense proces bleek later een therapeutische werking te hebben gehad. Opvallend genoeg was het daarna ook weer een tijd goed tussen Nina en Kevin Barnes. Tot 2013 tenminste, toen strandde het huwelijk, en behoorde de relatie alsnog tot het verleden.
Keuze Quint Kik: Richard Dawson & Circle – Silphium (2021)
Adembenemend en zwaar verslavend
Aan progrock heb ik een broertje dood. Tenminste, dat dacht ik lange tijd. Langdradig, hoogdravende teksten met een fantasy of SF-ondertoon en dan die vermaledijde drumsolo’s: geef mijn portie maar aan Fikkie. Zo dachten de punks er ook over, toen die muziekstroming c.q. protestbeweging eind jaren ’70 over het land rolde. Maar was 1977 wel het jaar van punk? Welnee, las ik in een nummer van Classic Rock Magazine: Rumours, Hotel California en Bat Out Of Hell voerden volgens het hoofdartikel de albumlijsten aan en elders in het tijdschrift vielen Strangler Jean-Jacques Burnel en Rick Wakeman van Yes elkaar in de armen; ze hadden helemaal geen hekel aan elkaar. Sinds mijn belangstelling voor punk midden jaren ’90 werd gewekt, was ik achter een mythe aan blijven lopen.
Verstand komt met de jaren; verstand van muziek gelukkig ook. Ik zal nog altijd niet snel een plaat van Yes of Genesis opzetten, maar King Crimson en Pink Floyd heb ik uiteindelijk leren waarderen. Wanneer collega-bloggers iets buiten mijn comfortzone naar voren schuiven zal ik er nieuwsgierig aan snuffelen. Het helpt denk ik dat ik progrock’s excentrieke broertje artrock altijd op waarde heb weten te schatten. Een kleine maand terug viel ik in extase van mijn stoel; in een battle die ik vorig jaar links had laten liggen bij gebrek aan inspiratie werd een bijzonder samenwerkingsverband voor het voetlicht gebracht. Eentje die de sweet spot had weten te vinden tussen In The Court Of The Crimson King en One Of These Days, twee prog-favorieten die wel op mijn waardering kunnen rekenen.
Ik heb het over de gelegenheidsformatie van de Brit Richard Dawson en de Finse band Circle. Het is lang geleden dat ik een adembenemend en zwaar verslavend muzikaal avontuur van het kaliber van Henki onderging. Het tikt zo’n beetje alle bovengenoemde vakjes van progrock aan en toch vertoon ik nog altijd geen allergische reactie. Conceptalbum? Check, over uitgestorven flora. Jazzy ondertonen? Check, zij het met gelijke delen folkrock, psychedelische rock, artrock en zelfs hardrock (in een interview liet hij zich ontvallen dat gevraagd worden door Circle om eens een keer samen te werken voelde alsof hij als 15-jarige het podium mocht delen met zijn jeugdliefde Iron Maiden, als frontman welteverstaan). Volstrekte afwezigheid van nummers onder de 6 minuten? Alweer check.
Het meeslependste nummer is met 12 minuten en 7 seconden tevens het langste op Henki: Silphium, over de handel in een mysterieus plantje uit Libië. De vliegende start en de melancholieke ondertoon in het pianospel van Mika Rättö grepen mij direct bij de lurven. Na een minuut of vier komt de gestaag voortdenderende trein plotsklaps tot stilstand en volgt een jazzy improvisatie waarbij je je de volgende vier minuten zit af te vragen wie er aan de noodrem is gaan hangen. Uit het schijnbare niets bouwt het nummer echter weer op naar het motorische beginstuk. Laat zich eigenlijk met geen pen beschrijven en dat hoeft ook helemaal niet: over goede muziek kun je lang lullen, voor een lang muziekstuk moet je gewoon even gaan zitten en het allemaal rustig over je heen laten razen.
Keuze Remco Smith: Motorpsycho – Chariot Of The Sun/To Phaeton On The Occasion Of Sunrise (Theme From An Imagined Movie) (2022)
Alles waar ik eigenlijk van hoor te gruwelen
Motorpsycho. Alles waar ik eigenlijk van hoor te gruwelen komt samen in deze Noorse band. Eclectisch. Vaak erg lang. Alles stijlen door elkaar. Vaak prog, waar ik helemaal niets mee heb. Je hebt dat wel eens, dat je niet de vinger er op kunt leggen waarom je iets of iemand juist wel waardeert. Die vriend die eigenlijk te vettig, te overdadig is in zijn gedrag, maar je kunt hem niet missen. Die blonde vrouw waar je nog drie keer naar om kijkt, terwijl je eigenlijk altijd dacht voor brunettes te gaan. De architectuur op een plaats die vloekt en toch intrigeert. Dat schilderij waar je langs loopt, waar je hart van overslaat zonder dat je kunt duiden waarom. Muzikaal geldt dat voor mij Motorpsycho.
Dat is al het geval sinds 1993, toen Demon Box uitkwam. Ik studeerde in Tilburg, was fervente OOR-lezer en als een ronkende recensie voorbij kwam, kon ik terecht bij de bibliotheek in Tilburg waar destijds een uitstekende phonotheek was. Ik meen dat een recensie door Swie Tio mij op het spoor van Motorpsycho bracht. Demon Box gehaald bij de bieb en meteen erg onder de indruk. De Noren heb ik altijd in mijn hart gedragen. In 1997 zag ik hen live, op Lowlands, waar na een uur spelen het publiek op hoge poten een toegift eiste – en kreeg. Datzelfde jaar in het goede oude Noorderligt, Tilburg, met de geweldige 7 Zuma 7 als voorprogramma. Ook na 2000, toen ik in een zwarte periode zat, was Motorpsycho daar en bracht licht en lucht, met hun Beach Boys trilogie. Vooral Let Them Eat Cake was en is mij ontzettend dankbaar.
Nadien heeft Motorpsycho nog heel, heel veel muziek uitgebracht. Niet iedere plaat beklijfde voor mij evenveel, maar toch was het altijd de moeite van het beluisteren waard. In augustus 2022 kwam hun laatste plaat uit: Ancient Astronauts. Slechts vier liedjes maar in totaal ruim veertig minuten. Chariot of the Sun – To Phaeton On The Occasion Of Sunrise (Theme From An Imagined Movie) is al weer zo’n titel die bij iedere andere band zou leiden tot rechtopstaande nekharen. Bij Motorpsycho accepteer ik het. Het liedje duurt ruim 22 minuten en verveelt geen tel.
Keuze Noah Lefébure: King Gizzard & The Lizard Wizard – The Dripping Tap (2022)
Pakkende riffs, solo’s en zelfs een mondharmonica
Het is best een opdracht om een nummer 18 minuten en 17 seconden interessant te houden, maar de Australische psychedelische rockband King Gizzard & The Lizard Wizard is daar zeker niet bang voor. Met een discografie van maar liefst 23 studio albums sinds 2011, waarvan er vier dit jaar zijn uitgebracht en daarvan twee deze maand. De onuitputbare band richt er op nog een 3de album uit te brengen deze maand. Nu zullen er discussies ontstaan over de vraag of het wel allemaal echt albums zijn, voornamelijk omdat hun laatste album Leminated Denim bestaat uit slechts twee nummers, die wel beide precies 15 minuten duren.
King Gizzard houdt dus duidelijk wel van lange nummers en vreemde projecten. Ieder album heeft een eigen klank, gemixt met hun iconische psychedelische sound. 12 Bar Bruise neigde meer naar garage rock terwijl Paper Mâché Dream Balloon een psychedelisch folkalbum is en Butterfly 3000 synth pop met een Aziatisch randje. Dit is nog maar een fractie van wat de zevenkoppige band heeft gemaakt.
The Dripping Tap past perfect in hun psychedelische rock straatje. Het is een 18 minuten lange rock ‘epic’ met heel veel solo’s en een onderwerp wat je, hoogst waarschijnlijk, pas oppikt zodra je de tekst leest. Het nummer opent rustig, een beetje lo-fi zelfs. Dit wordt al snel onderbroken door harde gitaren die de stem van pianist Ambrose Kenny Smith afkappen. Vanuit een simpel klinkende riff worden we overgedragen aan de volledige band die alles los laat en naar de hoogste versnelling schakelt. Van dit tempo komen we niet meer naar beneden. Het nummer blijft maar opbouwen en opbouwen, langzaam, maar genoeg om op te merken.
Omdat het zo lang is en zo langzaam op bouwt verlies je soms waar je in het nummer bent. Zo nu en dan komen er weer teksten langs, maar die zijn vaak moeilijk te verstaan en zijn al eerder langs gekomen. Het is mij hierom ook al meerdere keren gebeurt dat ik tijdens het luisteren van dit nummer me afvroeg hoe vaak het al opnieuw is begonnen, maar ik ben pas op de helft. Het psychedelische effect zorgt ervoor dat je jezelf volledig kan laten wegdromen en genieten van pakkende riffs, solo’s en zelfs een mondharmonica.
Als je dan toch naar de tekst gaat luisteren of kijken kom je er achter dat het niet zo zeer over een lopende water kraan gaat, zoals de meesten van de titel aannemen, ik in eerste instantie ook. Maar het gaat juist over het constante boren naar olie en de daarmee verbonden klimaat verandering. Gitaarist en frontman Stu Mackenzie zingt in het refrein left the tap on, swamping out of the sink. Hierbij is the tap de klimaatsverandering en the sink de zee die steeds hoger wordt. Het is een oproep om bewuster te worden van de problemen in de natuur, vermomt in een ijzersterk psychedelisch rock nummer om bij weg te dromen.
Leuke zo’n lijst. Brengt me weer in aanraking met nooit eerder gehoorde muziek omdat je altijd safe en sound in je (in mijn geval) Bowie hoekje blijft.. maar goed de man is een voorbeeld voor ontvankelijkheid en openstaan voor allerlei invloeden dus…👍😉