Even terugspoelen naar de vorige aflevering uit deze zesdelige reeks over visionaire, Franse popmusici uit jaren 60 en 70 (iedere derde dinsdag van de maand, tot aan de zomer): ooit stuitte ik in kringloopwinkel de ARM voor een prikkie op het derde album van Jacques Dutronc. Je weet wel, van die Radio Tour de France-klassieker Il Est Cinq Heures, Paris S’Éveille. Niets mis natuurlijk met dit stukje poëzie op hoog niveau van zijn vaste tekstdichter Jacques Lanzman, maar voor mij zijn het in de eerste plaats Dutronc’s muzikale escapades die de aandacht trekken. Op zijn eerste vier albums schiet hij alle kanten op, van onvervalste garagerock, via psychedelische sixties pop, naar jazz en chanson en weer terug. Zelfs voor een moppie jodelen was de voormalig A&R-man niet te beroerd.
Het identificeren en cureren van albums van Franse popmuzikanten uit de tweede helft van de jaren 60 is een opgave op zich. Die van Dutronc zijn grotendeels titelloos, in de annalen wordt bij gebrek aan beter verwezen naar het jaartal waarin ze zijn uitgebracht, het eerste nummer op kant A of de grootste hit die je er op aantreft. Vaak betreft het ook nog een verzameling tracks die eerder op EP verschenen. Interessanter is dat Dutronc de wederhelft was van Yé-Yé-boegbeeld Françoise Hardy, een singer-songwriter waar Bob Dylan hevig van in de war raakte (zie aflevering nummer twee over Antoine).
Voor Jacques met Françoise was, ondersteunde hij als componist aanstormend talent. Enter Danièle Ciarlet, die haar artiestennaam Zouzou (jouyoux, Frans voor speelgoed) dankte aan haar spraakgebrek. Speelgoed was ze allerminst; anders dan Clothilde uit aflevering nummer één had ze geen aansporing nodig om zich te profileren als enfant terrible en femme fatale. Een oprechte feministe in een tijd waarin vrouwen zich overwegend conformeerden aan wat er van hen werd verwacht. Het zou me in het geheel niet verbazen als je nog nooit van haar hebt gehoord – zelf las ik ook pas voor het eerst over haar in muziektijdschrift Shindig (#90, 2019) – maar het feit dat Zouzou haar eigen teksten schreef, vormde een belangrijke opmaat naar de Mouvement de Libération des Femmes.
In de jaren 60 verschenen er slechts twee EP’s van haar hand; acht nummers waren echter niet genoeg voor een heruitgave als volwaardig album. Label Disques Vogue had weldegelijk aandrongen op meer materiaal, maar Zouzou verkoos modellenwerk en zou er later nog een bescheiden filmcarrière op na houden. Pas in 2013 zou ze terugkeren aan het muziekfirmament voor haar eerste volwaardige album. Hoe dat klonk? Geen idee, op Spotify noch op YouTube valt er iets van terug te horen. Een gemiste kans, in die twee EP’s die ze samen met Dutronc vervaardigde – Il Est Parti Comme Il Etait Venu (1966) en Un Petit Garçon (’67) meen ik een kruising te beluisteren tussen een jonge Marianne Faithful en Dutronc’s Belle Hardy, met een snufje Nico om het af te toppen.
In haar teksten toonde Zouzou zich genadeloos voor haar aanbidders. Il Est Parti Comme Il Etait Venu is wat dit betreft exemplarisch:
Hij liep weg zonder om te draaien, zodat ik zijn tranen niet zou zien / Hij liep weg zonder verder iets van me te willen, zodat ik niet door zou hebben dat hij nog van me hield
zong Zouzou smalend (en vrij vertaald), om te vervolgen met
Doelloos liep hij liep weg, hij wilde alles vergeten / Ik had hem voor de gek gehouden en nu was zijn leven een beetje geknakt
Mogelijk ging het nummer over Brian Jones, die haar naar verluid ooit volgde naar het damestoilet en haar vroeg om met hem van sweater te ruilen, waarna ze twee jaar lang schijnen te hebben gedate. Het laatste afspraakje was denk ik de laatste keer dat de Stone zich tot een Franse feministe wendde voor kledingadvies.