In de zomer waarin het 4de seizoen van Netflix-blockbuster Stranger Things Tik Tok overnam en mijn dochter haar eerste binge-ervaringen opdeed, staken mijn vrouw en ik door van fictie naar non-fictie. Zes jaar geleden vormde de tiener-horrorreeks nog de aanleiding voor een abonnement, maar afgelopen jaar leek onze liefde voor Netflix wat te bekoelen. Al zo lang als we samen zijn, vormen kwaliteitsseries een rode draad in ons kijkgedrag. We kijken vrijwel altijd met zijn tweeën, enkel de acht seizoenen van HBO’s Game Of Thrones zag ik in mijn eentje (draken, dwergen en marcherende doden zijn zeg maar niet echt haar ding). Ooit begonnen we met detectives op de NPO (Silent Witness, oude afleveringen van Morse), om ons daarna scheel te kopen aan DVD-boxen (Sopranos, Six Feet Under).
Gaandeweg keken we steeds vaker naar mysteries, die al maar ondoorgrondelijker werden: Lost, The Leftovers en Dark (Dunkel). Afgezien van onnavolgbare plotwendingen blonk die laatste serie uit in minstens zo onnavolgbare muziekkeuze: Een Neue Deutsche Welle-klassieker als Irgendwie of een uitgekauwde vloervuller als You Spin Me Round werd afgewisseld met bloedstollend mooie nummers van Apparat (Goodbye), Soap&Skin (Me And The Devil) en Teho Teardo (A Quiet Life). Het blijkt overigens gewoon een vak te zijn, las ik in een Ultimate Music Guide gewijd aan Kate Bush. Music supervisor Nora Felder wist haar te overtuigen Running up That Hill uit te lenen aan Stranger Things, de rest is geschiedenis: ze voerde maanden de Spotify-lijst aan en belandde opnieuw in de hitlijsten.
Door muziek in series kom ik op plekken, waar ik me uit mezelf niet snel zou vertonen. Eerder schreef ik hier over de staalkaart aan Poolse pop en alternatieve muziek, die de spannende serie Rojst herbergt (met als gillende tip de jazz meets prog over een drumbreak van het kaliber David Axelrod van Dzamble). De documentaire Wild Wild Country (2018) over de Bhagwan-sekte zit dan weer vol met verstilde miniatuurtjes van Bill Callahan, Bill Fay en het Canadese Timber Timbre. Deze laatste band grossiert in atmosferische parels, die Calexico en Tindersticks bij mij in herinnering riepen. Run From Me, bijna hekkensluiter van het album Hot Dreams (2014), is een ware slowburner uit de buitencategorie. Een, die halverwege plotsklaps omslaat, als het weer na een hete zomerdag.
De waargebeurde verwikkelingen van de sekte zuigen je langzaam maar zeker de serie in, de muziek doet de rest. In plaats van een sterk nummer op de aftitelrol (een patent van The Sopranos), wordt dat hier juist aangewend aan het begin van een nieuwe aflevering, qua verwikkelingen nog vreemder dan de vorige. Run From Me zit aan het begin van de één na laatste aflevering en fungeert als de soundtrack van Ma Anand Sheela, de secretaresse c.q. svengali van Bhagwan, die op zeker moment de benen neemt en met een groepje trouwe vertrouwelingen de wijk neemt naar Duitsland.
Terwijl Bhagwan live op televisie fulmineert over het verraad van zijn voormalige protégé, klinkt op de achtergrond een verstild stukje piano en de mantra Run… from me darling… Run… my good wife… Run… from me darling… You better run for your life. Totaal onverwacht slaat halverwege het nummer de stemming om van bedrieglijke berusting naar voelbare dreiging en voegen een aanzwellend orkest en engelengehuil zich bij de stem van zanger Taylor Kirk: Run… Run… Run… waarna het nummer explodeert in een meeslepende instrumentale coda. Als de werkelijkheid zo vreemd is als het relaas over Bhagwan, heb je geen fictie meer nodig: Sometimes truth is stranger than fiction.