Ooms en tantes. Bloedverwanten, maar vergelijkbaar met schoonfamilie (die ze deels ook zijn) – je krijgt ze cadeau. Ze verschijnen in allerlei soorten: olijke, vrolijke, narrige en bemoeizuchtige, geile gluurders, fiere vrijbuiters, gelukkig gescheiden en luisterende types. Die laatste als het meelevende en begripvolle  alternatief om al die zaken te delen je niet zo snel aan je vader of moeder vertelt. Je komt ze tegen op verjaardagen, uitvaarten en andere gezellige familiebijeenkomsten, maar natuurlijk ook in de muziek. Met liefde of afkeer bezongen.

Gewaardeerd, ongewaardeerd en ondergewaardeerd.

Keuze Hans Dautzenberg: John Phillips – Me And My Uncle (1963)

Wijze lessen

Het is de broer van je vader. Het is soms ook die aardige man die vaak langs komt en dan snoep voor je meeneemt, de suikeroom. Het is soms niet eens familie; als kind noemde ik de buurman ‘ome Frans’. Een oom, wil ik maar zeggen, kan vele vormen aannemen. In het liedje van John Philips is het de man met wie je avonturen beleefd, zoals in het wilde westen. Philips kennen we van The Mamas & The Papas, waar hij zoals bekend prachtige liedjes voor heeft gecomponeerd.

Me And My Uncle is een vroeg werk dat onder andere is opgenomen door John Denver, Judy Collins, Joni Mitchell, The Grateful Dead en uiteindelijk ook door Phillips zelf. Typisch zo’n nummer dat op het eerste gehoor niet erg bijzonder klinkt, maar waar het vakmanschap wel vanaf druipt. Een mooi  western tafereel ontvouwt zich verhalend in het lied en geheel in stijl heeft het verhaal een verassing in petto. De oom heeft zijn neef de kneepjes van het vak bijgebracht, maar die blijkt de lessen zo goed toe te passen, dat de oom er het slachtoffer van wordt

Keuze Willem Kamps: Spirit – Uncle Jack (1968)

Door en door koosjer? Nee

In 1970 verscheen een prachtige verzamelaar: Fill your head with rock. Een dubbelalbum met een dwarsdoorsnede van de stal van platenlabel CBS. Op de frontcover een iconische foto van Jerry Goodman, violist van The Flock, een min of meer vergeten band. Maar wat staat er voor moois op deze plaat: Chicago, Santana, Janis Joplin, Blood Sweat and Tears, The Byrds, Leonard Cohen en Johnny Winter, om eens wat te noemen. Via dit album, uit de collectie van mijn oudste broer, leerde ik ook Spirit kennen – in naam dan. Het nummer zelf, Give A Life, Take A Life, was me niet bijgebleven. Te rustig voor me, in die tijd.

Met de overgang van vinyl naar cd in de vroege jaren negentig (inmiddels wordt de omgekeerde weg afgelegd) werd veel oud materiaal opnieuw uitgebracht. Zo kwam ik via de ‘mid price’ alsnog bij Spirit terecht en heb hun vier eerste albums aangeschaft in een back to the sixties (and early seventies)-periode waar ik toen in zat. En eigenlijk nog zit. Het zal de leeftijd zijn. Mijn idee van Spirit was een Amerikaanse versie van Supersister, maar dat bleek iets anders te liggen. Geen idee trouwens waar die gedachte vandaan kwam. Doet er ook niet toe en ja, klopt, zeker hun eerste plaat zit ook in de meer experimentele hoek; een mix van jazz, rock en pop. Díe overeenkomst was er wel.

De band, opgericht in 1967, was redelijk succesvol al maakte hun manager een grote fout door ervoor te bedanken om op Woodstock te spelen. Hij had ongetwijfeld de impact van het legendarische festival niet voorzien. Ondanks de naam van het tweede album The Family That Plays Together, was Spirit geen gezelligheidsclubje. De geest raakte meermaals uit de fles dankzij muzikale meningsverschillen. Reünies ten spijt; het knalde telkens weer uit elkaar. Zo eindigde een hereniging in ’76 abrupt toen Neil Young, uitgenodigd door toetsenist John Locke, door gitarist Randy California na zijn opkomst direct weer van het podium werd verwijderd.

Overigens bestond er wel een soort van familielijntje bij de leden. Drummer Ed Cassidy was de stiefvader van California. Cassidy was dan ook beduidend ouder. Geboren in 1923 overleed hij in 2012 op 89-jarige leeftijd. Let wel, we hebben het over een popmuzikant. Vóór Spirit was hij in de jazz en blues actief en speelde met onder andere Art Pepper, Cannonball Adderly, Gerry Mulligan en Taj Mahal.

Op hun eerste album staat Uncle Jack, Nog geen drie minuten, maar ondanks de prettige zanglijnen geen standaard couplet-refrein-verhaal. Bovendien, wat we helemaal moeten denken van ome Sjaak is niet helemaal duidelijk. Zo heeft hij iets bedriegelijks, maar vertelt ie geen leugens. Klaarblijkelijk is het zo’n fideel type met een toch wat twijfelachtige reputatie. Geintje hier en daar, beetje dollen en ondertussen wat wijsheden rondstrooiend, maar door en door koosjer? Nee. En dan is de waardering niet altijd mals. Zonde, voor Uncle Jack en voor Spirit.

Keuze Eric van den Bosch: The Who – Do You Think It’s Alright?/Fiddle About (1969)

Met dank aan meneer Tel

Hele generaties op mijn middelbare school hebben vast dezelfde twee herinneringen aan de muziekles. Het leren van maatsoorten met behulp van automerken (een vierkwartsmaat met twee hele noten aan het eind werd zo STU-de-ba-ker, STU-de-ba-ker, DAF- – – , DAF- – – ). En allemaal hebben we The Who‘s Tommy er helemaal gehoord en de teksten ervan doorgenomen. Ik was toen al een overtuigde rocker, maar was nog lang niet zover dat ik allerlei verbanden kon leggen in een muziekstuk. Jan Tel, de muziekleraar op mijn school, leerde mij voor het eerst luisteren naar de samenhang tussen muziek en teksten. Tommy was toen en is tot op de dag van vandaag een prachtig vehikel daarvoor.

Townsend, Daltrey en Entwistle waren nog niet eens halverwege de twintig toen ze hun magnum opus schreven. Townsend was sterk beinvloed door de Indiase goeroe Meher Baba, die ruim veertig jaar in zelfverkozen stilte had geleefd toen hij begin 1969 overleed. Tommy, de hoofdpersoon in de rockopera, wordt eerst deaf, dumb and blind door een trauma, hervindt zijn zintuigen (Smash The Mirror), wordt een religieus leider en trekt zich weer terug in zichzelf als zijn volgelingen zich van hem afkeren (See Me, Feel Me). Tijdens de eerste periode van stilte krijgt hij LSD toegediend door de Acid Queen, wordt hij mishandeld door Cousin Kevin en is daar ook nog Uncle Ernie. In de film werd Uncle Ernie gespeeld door drummer Keith Moon, maar muzikaal vind ik die versie een stuk minder overtuigend. In het origineel is de impact van de muziek veel groter.

In Do You Think It’s Alright hoor je zijn moeder al bezorgd vragen of het wel verstandig is Tommy achter te laten bij Uncle Ernie. In het aansluitende Fiddle About blijkt waarom: Uncle Ernie kan en wil niet met zijn vingers van zijn neefje afblijven. Trauma op trauma op trauma voor Tommy. Dat wordt benadrukt met dreigende, dalende powerakkoorden in de riff.

Do you think it’s alright
To leave the boy with Uncle Ernie?
Do you think it’s alright
He’s had a few too many tonight
Do you think it’s alright? I think it’s alright

I’m your wicked Uncle Ernie
I’m glad you won’t see or hear me
As I fiddle about, fiddle about, fiddle about

Your mother left me here to mind you
Now I’m doing what I want to
Fiddling about, fiddling about, fiddle about

Down with the bedclothes
Up with your nightshirt
Fiddle about, fiddle about, fiddle about

Fiddle about, fiddle about, fiddle about

You won’t shout as I fiddle about
Fiddle about, fiddle about, fiddle about
Fiddle about, fiddle about, fiddle about

Fiddle about, fiddle about, fiddle about
Fiddle about, fiddle about, fiddle about

Fiddle, fiddle, fiddle

Do You Think It’s Alright? is geschreven door Daltrey en Townsend, Fiddle About door bassist John Entwistle, die het ook zong. Het verhaal was echter bedacht door Townsend. Zou Entwistle geweten hebben van het misbruik dat Townsend had ondergaan door zijn eigen oma? Stel je voor dat je dan decennialang steeds weer Fiddle About moet spelen. Het maakt Uncle Ernie nóg meer creepy dan hij al was.

Keuze Peter van Cappelle: Paul & Linda McCartney – Uncle Albert/Admiral Halsey (1971)

Nummer 1 hit die hij nooit live heeft gespeeld

Er zijn bands en artiesten die een heel optreden naar hun éne grote hit moeten toewerken. Bij Paul McCartney is het andersom. De man heeft zoveel klassiekers op zijn naam staan dat hij in Amerika nummer 1 hits heeft gehad die hij nog nooit live heeft gespeeld. Zijn concerten leunen vooral op zijn Beatles periode, en daarbij wordt veel van zijn Wings- en soloperiode over het hoofd gezien. Wat eigenlijk best jammer is. Met Uncle Albert/Admiral Halsey had hij in de Verenigde Staten zijn eerste nummer 1 hit na The Beatles, maar nog nooit heeft hij het live uitgevoerd. In Nederland heeft het echter nooit de hitlijsten gehaald. Überhaupt deed het nummer in Europa veel minder dan aan de andere kant van de oceaan.

Het nummer is afkomstig van het album Ram. Zijn eerste solo album na het uiteenvallen van The Beatles, zijn eerste dat hij samen met zijn vrouw Linda uitbracht, en eigenlijk is het album een blauwdruk voor de band Wings die daarna werd gevormd. Het album kreeg toentertijd veel slechte kritieken, maar werd decennia later toch op waarde geschat. Tegenwoordig wordt het nog altijd gezien als één van zijn beste solo albums.

Eigenlijk zijn het twee nummers in één. Iets wat hij bij eerder The Beatles deed met A Day In The Life en de medleys op de b-kant van Abbey Road. Het begint als een ballad die gericht is aan zijn oom Albert, wat ook echt zijn oom is geweest. Waarin McCartney eigenlijk zijn excuus aanbiedt voor zijn generatie aan een oudere generatie. Het is bekend dat McCartney na het uiteenvallen van The Beatles in een  depressie raakte en even volledig de weg kwijt was. Misschien verklaart dat deels de tekst. Uit een soort schuldgevoel. Vervolgens wordt er in het tweede avontuurlijke gedeelte opeens gerefereerd aan een ander figuur uit de geschiedenis: de Amerikaanse admiraal William Halsey.

Het is een typisch jaren ’70 nummer met wisselingen zoals een band als Queen dat in die periode ook regelmatig zou doen. Een klein bescheiden meesterwerkje op zich dat is ondergesneeuwd in het rijke oeuvre van Sir Paul.

Keuze Alexander Honderd: Uncle – Lemon Lip Gloss (1995)

Uncle is het bandje wat je coole oom had kunnen oprichten

Veel van ons hebben vast wel een familielid met enig muzikaal talent, die daarmee ook de rest van zijn of haar familie weet te enthousiasmeren. In mijn familie heeft dat talent het eigenlijk nooit verder geschopt dan een meer of minder prominente rol in de lokale harmonie of fanfare. Dus speel ik zelf trombone, het stoerste blaasinstrument. Maar af en toe zou ik willen dat een oom een jaar of veertig geleden een elektrische gitaar ter hand had genomen en een bandje was begonnen. Een bandje als Uncle. Wat gitaren, een bas en een drumstel. Dat had mij wel enthousiast gekregen om  ook gitaar te willen spelen.

Lemon Lip Gloss is het soort liedje wat elk garage-bandje in z’n repertoire zou willen hebben.  Speels, vlot en opgewekt. Het nummer is wat cliché in z’n traditionele opbouw. Rustig begin, fijn baslijntje, prima zangpartij van Wells, waarna er een stevige versnelling ingezet wordt die culmineert in een partij Hell yeah’s om vervolgens af te ronden met een laatste rustige herhaling van het refrein. Ondanks dat, weet het nummer me toch te pakken, vooral dankzij het catchy bas- en gitaarspel en de ook in dit vroege werk al overtuigende zang van Wells.

Het liedje Lemon Lip Gloss had de hitsingle bij het eerste album Thanks For All The Lemons van de band Uncle moeten worden. Ondanks dat er wel een bijpassende videoclip gemaakt is, kwam het nooit zo ver. Uncle was een garage rockbandje uit New York zoals er daar waarschijnlijk tientallen rondliepen in de jaren ’90. Met 2 albums uitgebracht op een obscuur label, nauwelijks optredens buiten de oostkust van Amerika en een vroegtijdig einde van de band in 1999, zou ik nooit van ze gehoord hebben als zanger/gitarist Michael Serafin-Wells van indie-popband Bipolar Explorer niet zijn hele muzikale carrière netjes op zijn website gedocumenteerd had. In een muziekwereld na Nirvana was het geluid van Uncle, ondanks de aanwezige kwaliteit, niet onderscheidend genoeg om serieus door te breken. Aan één kant is dat wel jammer, aan de andere kant maakt Wells met Bipolar Explorer nu ook hele mooie liedjes.

Keuze Tricky Dicky: The Killers – Uncle Johnny (2006)

Ik ben niet gek

Im mijn jeugd werd iedere bekende oom of tante, tot aan de buren aan toe. Gevolg was dat ik als kind geen idee had wie wel of geen (directe) familie was, maar met verjaardagen betaalde die ruime kring zich dubbel en dwars uit. Zoals in elke familie had je ook die rare oom of vreemde tante; de flauwe grappenmakers en de eeuwig knuffelende vrouwen. Dan had je de loszittende kunstgebitten waardoor je soms het het idee had naar castagnetten te luisteren. Maar dat was het dan ook wel. In die dagen zijn blowende ooms en tantes beperkt tot een sigaretje.

When everybody else refrains
My uncle Jonny did cocaine
He’s convinced himself right in his brain
That it helps to take away the pain

In de familie van Brandon Flowers hebben ze een coke-gebruikende oom. Niet het frisdrankje, alhoewel de stortvloed aan suikers minstens zo verslavend zijn. Afijn, oomlief was door al het spul in zijn neus en hersens ervan overtuigd dat buitenaardse wezens achter zijn sperma aanzaten. En wat doe je dan? Je probeert je ballen er af te schieten. Logisch, toch? Of het door de cocaïne kwam is onduidelijk, maar hij miste en schoot zichzelf in zijn kruis. Kennelijk is hij er zonder kruis kleerscheuren vanaf gekomen, want hij heeft het lied beluisterd en vindt het een mooie manier om vereeuwigd te zijn.

Ongeacht de achterliggende gedachte kan ik hem niet helemaal ongelijk geven, want het is een fantastisch nummer met dat zware gitaarwerk.

Keuze Ronald Eikelenboom: Mastodon – Aunt Lisa (2014)

Hey, ho, lets fucking go

Dat je als metalband een liedje over je tante schrijft, dat kan alleen bij Mastodon. Een metalband die altijd wel het persoonlijke in hun nummers stopt. Het meest recente album Emperor Of Sands werd geschreven nadat diverse familieleden en vrienden van de band met kanker gediagnosticeerd waren. Chemotherapie, genezing en dood verwerkt in songs. En Crack The Sky uit 2009 handelt over de zelfmoord van de zus van Brann Dailor.

Dan is Aunt Lisa van het album Once More ‘Round the Sun uit 2014 toch wat luchtiger. Een portret van de tante van Brann Dailor, altijd de meest aanwezige persoonlijkheid in de ruimte.

Aan het eind van het nummer zingt de damespunkband The Coathangers, vernoemd naar het klerenhangertje waarmee je abortus kunt plegen, nog een gezellig Ramones-achtig koortje. Een rare tante, maar wel gezellig.

[polldaddy poll=10030032]

One comment

  1. Geachte redactie,

    er zijn vele honderden mooie nummers die het verdienen voor het voetlicht gehaald te worden! Uiteraard had ik Fill Your Head With Rock ook en zelfs een latere tweede versie. Ik ben altijd op zoek geweest naar minder bekende maar goede bands en stuitte zoal op Chicken Shack, Ainsley Dunbar Band, Climax Chicago Blues Band en The Edgar Broughton Band en The Pretty Things (allen uit Engeland) en The Lovin Spoonful, The Allman Brothers en Spirit en uiteraard ook op The Electric Prunes! Daar had ik in 1975 al hun LP’s van. Helaas te vroeg uiteen gevallen en dan vergeet ik nog vele onbekende groepen/bands van wie ik hier LP’s heb.

    Groet Evert Jan

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.