Ze duiken geregeld op in battles en staan acht keer genoteerd in de Snob 2000 van 2021; net zo min als Eddie Vedder (waar ik recentelijk een blog aan wijdde) kun je Pixies ondergewaardeerd noemen. En toch: dikwijls als het over Black Francis en co gaat, is het in relatie tot die ene, veel beroemder geworden band, die met hun visitekaartje van dynamiekwisseling aan de haal ging. Even leek het er op dat de Pixies voor altijd één van de meest invloedrijke bands uit de jaren ’80 zouden blijven: een, die ervoor zorgde dat talloze andere bands werden opgericht (maar daarvan wordt je zelden rijk). Een eervol plekje in de lagere regionen van de Top 2000, tegenover Nirvana’s vaste stek bij de bovenste 40. Al na vijf jaar en viereneenhalf album strandde de Mach 1-bezetting, maar in 2004 kwam het bericht van de reünie waar velen vurig op hadden gehoopt. In extase zag ik ze de tactiek van de verschroeide aarde toepassen op Rock Werchter (en een jaar later nogmaals op Lowlands).
Het was de zes jaar oudere regisseur van het toneelstuk waar ik als 15-jarige in speelde – een bewerking van The Breakfast Club – die me voor het eerst aan de Pixies blootstelde. Het moet iets van Doolittle of Surfer Rosa zijn geweest; ik was er in elk geval nog niet klaar voor. Toen MTV een jaar later eindelijk ook Eindhoven bereikte, keek ik gebiologeerd naar een clip op 120 Minutes waarin drie mannen en een vrouw in slow motion een rotspartij bestegen. Later begreep ik dat de Pixies wel vaker deden aan ‘MTV-tje pesten’; het anti-playback statement van Here Comes Your Man was ze bijna op verbanning van de muziekzender komen te staan. Een paar weken later stopte een klasgenoot bij wiskunde A me Bossanova toe – afkomstig uit de collectie van de vriend van zijn zus – met de boodschap: rare muziek, vast iets voor jou. Het album opende met surfrock, vervolgde met een krijspartij, waarna ik aanbelandde bij het nummer van die maffe clip: het extatische Velouria.
Intermezzo: later dat jaar luister ik voor het eerst naar VPRO’s Song van het jaar, waar het nummer een tweede plek behaalde en ik me terstond bekeerde van Top 40 tot de moordlijst. Van die bewuste uitzending herinner ik me Kool Thing (Sonic Youth), Mansion On The Hill (Neil Young), Epic (Faith No More), The Ship Song (Nick Cave), How Many Years (Fatal Flowers), Shine On (The House Of Love), The Only One I Know (The Charlatans), Kinky Afro (Happy Mondays), The Wagon (Dinosaur Jr) en Superkid (Claw Boys Claw) bij de bovenste 25: ik had een slechter jaar kunnen kiezen voor mijn vuurdoop!
Krap 25 jaar na die bekering – de band tourde weer geregeld – besloten Pixies om zich te wagen aan nieuw materiaal en bleek de wereld plots te klein. De bassiste van het eerste uur stapte op, waarna critici gehakt maakten van drie achtereenvolgend verschijnende EP’s (in het voorjaar van 2014 samengebracht tot RSD-release Indie Cindy). De emmer vitriool waar ze dit op kwam te staan – de band zou met die plaat eigenhandig zijn iconische statuur tot op de grond toe affakkelen – vind ik hoogst onterecht: een paar zwakke broeders daargelaten hoor ik een alleszins redelijk Pixies-album, dat aardig in lijn ligt met Mach 1-zwanenzang Trompe Le Monde. Het bevat tenminste één ondergewaardeerde klassieker die nadere aandacht rechtvaardigt: het broeierige Magdalena 318.
Dat nummer vond ik gelijk al een sterke troef; het komt wat mij betreft het dichtst in de buurt van Pixies van weleer: het ademt seks, religie en waanzin en bij de video bekruipt je hetzelfde ongemakkelijk gevoel als bij het kijken naar een film van David Lynch. Ja, de afwezigheid van Kim Deal maakt het een ander soort Pixies, maar van heiligschennis is geen sprake. Ik heb er vrede mee dat ze anno nu een ander soort band zijn geworden; sterker: ik geef ze groot gelijk, opzichtig je nalatenschap proberen te overtreffen is onbegonnen werk. Uitzien naar een Monkey Gone To Heaven, waar ik recent over blogde op mijn Facebookpagina, moet je gewoon loslaten; op zichzelf is Magdalena 318 al een aanleiding voor een vooralsnog uitgebleven ondergewaardeerde playlist!