Bluesmuziek is ontegenzeggelijk het fundament van alles wat we vandaag de dag onder de popmuziek scharen. Muzikale uitingen van lang tot slaaf gemaakte Afrikaans-Amerikaanse culturen kwamen vanaf ongeveer 1860 samen tot het genre Blues, waarna de muziekwereld en -geschiedenis nooit meer hetzelfde zouden zijn.
Om het belang van deze muziek en de beladen oorsprong ervan te eren, duiken we voor deze battle in de echte ‘beginselblues’. Alles voor de British Invasion keuren we goed, van field hollers tot spirituals, en van de Mississippi Delta tot de Chicago blues.
Keuze Lenny Vullings: Ma Rainey – Barrel House Blues (1923)
Honderd jaar later nog even krachtig
Ja, u leest het goed: deze opname is dit jaar precies een EEUW oud! Even voor een stukje perspectief: in het jaar van deze opname werd het graf van Toetanchamon geopend, werden Hank Williams sr. en György Ligeti geboren, en werd Constantinopel omgedoopt tot Istanbul bij het uitroepen van de Republiek Turkije. Lenin had deze plaat nog kunnen draaien!
En ondanks dat deze opname een paar jaar ouder is dan B.B. King, is dit slechts een fractie van de rijke geschiedenis van de blues (zie de inleiding van deze battle). Voor de pure, kale expressie van de opgenomen ‘beginselblues’ verwijs ik u graag naar de Delta of gospelblues. Essentieel luistervoer: Son House, Charley Patton, Robert Johnson, Blind Willie Johnson. Ook de “field recordings” van Alan Lomax zijn hierin onmisbaar. Echter, krachtige blues is zeker niet altijd kaal…
Blueslegende Gertrude ‘Ma’ Rainey kwam inderdaad niet van de Deltablues, maar dat maakt haar muziek – die we door haar zijn gaan kennen als Classic Blues – niet minder expressief: het uitgelichte nummer hier bevat een wolkje vaudeville, wat goed smaakt bij de klassieke twelve-bar Blues. Luister naar de krachtige stem van Ma Rainey, de ontroerende instrumentatie, en ervaar de gewichtige geschiedenis van dit veelzijdige, ondergewaardeerde, en nog altijd relevante genre.
Keuze Hans Dautzenberg: Charley Patton – A Spoonful Blues (1929)
Invloedrijk
Gewend als we zijn aan moderne geluidskwaliteit, is het soms lastig om, tussen ruis en kraak, muzikale kwaliteit te horen op oude verweerde opnames. Maar in het geval van Charley Patton (1891-1934) loont het de moeite. De man geldt zo’n beetje als de uitvinder van de Mississippi Delta Blues. Luister naar A Spoonful Blues en je begrijpt waarom.
Het nummer volgt geen conventionele bluesstructuur, maar vertoont toch volop deltablues kenmerken. Patton opent met een gesproken mededeling (‘I’m about to go to jail about this spoonful’). We zijn gewaarschuwd, dit is serious stuff. Gaat het over sex of drugs? Wijselijk laat de zanger dat in het midden. Zelfs het woord spoonful zingt hij niet. Op die momenten laat hij, met meesterlijke bottleneck spel, zijn slide het woord doen. Talkin’ blues. En het wordt nog beter wanneer Patton wisselt naar de tweede stem. Je zou zweren dat ter plekke iemand anders commentaar geeft op het nummer. Luister intussen ook eens naar de begeleiding. Makkelijk, soepel en tegelijk fel en stevig. Heeft de man vier handen?
Het is moeilijk te begrijpen dat de 20 jaar jongere Robert Johnson later zo bekend is geworden en Charley Patton niet, terwijl die in zijn eigen tijd juist de nodige bekendheid genoot als artiest en entertainer. Hij zong overigens niet alleen blues, maar had een breder repertoire. Hij was een showman. Hij had een luide stem – handig als je zonder versterking optreedt – en wist zijn publiek te onderhouden, onder meer met de nodige gitaar trucs, à la Jimi Hendrix later. Hij maakte indruk op andere jonge arbeiders op de plantages waar hij optrad. Howlin’ Wolf bijvoorbeeld was zijn leerling.
Patton mag dan geen pact hebben gesloten met de duivel, spelen kon hij wel degelijk. Zijn muzikale invloed is dan ook groot. Erkenning daarvoor is in recente tijden wel gegroeid. John Fogerty heeft betaald voor een fatsoenlijk graf en Bob Dylan schreef High Water (For Charley Patton). Zijn werk is in 2001 opgepoetst, toegelicht en bijeengebracht in een mooie CD boxset en wordt ook prominent besproken in de fraaie documentaire serie American Epic. In 2021 werd Patton postuum opgenomen in de Rock and Roll Hall of Fame.
Keuze Leendert Douma: Robert Johnson – Me And The Devil Blues (1938)
De oermythe
In blues, rock en pop, in jazz, soul en hiphop, in dance, house en noem maar op; het draait allemaal om de mythe. Al die verhalen – al dan niet waarachtig – over muzikanten, plaatopnames en liveconcerten zijn uiteraard prachtig. Een weblog als dit drijft op die mythes en verhalen. De oermythe is die van de muzikant die zijn ziel verkocht aan de duivel en daarna de sterren van de hemel speelde. Enter Niccolò Paganini, de waanzinnige violist die leefde van 1782 tot 1840. Maar nog beroemder is het crossroads-verhaal van Robert Johnson.
Het moet rond 1934 of ’35 zijn geweest. Volgens de overlevering stond de toen matige bluesgitarist en zanger op een afgelegen kruispunt even buiten Clarksdale Mississippi. Het was de plek waar Route 49 en Route 61 elkaar kruisen in het diepe zuiden van de Verenigde Staten. De duivel stapte op hem af en de twee hadden al snel een deal. Een briljant muzikant was geboren! Wij kunnen daarvan genieten door middel van de 29 uitmuntende nummers die Robert Johnson in totaal op de plaat heeft gezet en die je allemaal kunt beluisteren op het album King Of The Delta Blues Singers. Maar uiteindelijk liep het slecht met hem af: Robert Johnson stierf op jonge leeftijd aan een longontsteking. Hij werd het allereerste lid van de Club van 27 (gevolgd door onder andere Janis Joplin, Jimi Hendrix, Amy Winehouse, Jim Morrison en… Jean-Michel Basquiat). De crossroads-mythe werd in 1986 de basis voor een gelijknamige film, waarin meestergitarist Steve Vai de rol van de duivel op zich neemt.
Een mooi verhaal, niet? Misschien had ik daarom voor het nummer Crossroads Blues moeten kiezen, maar ik vind Me and the Devil Blues een betere blues – waarop Johnson niet alleen duivels speelt, maar ook zo zingt. Het is opgenomen op zondag 20 juni 1937 in een warehouse in Dallas. (Heel veel jaren later heeft Gil Scott-Heron er nog een mooie versie van opgenomen.)
In dit nummer wordt Johnson op een morgen wakker van een klop op de deur, hij doet open en staat oog-in-oog met Satan. Hij gaat mee met ‘the old evil spirit’ en dat leidt tot duistere taferelen. De zanger kwijlt: I’m going to beat my woman until I get satisfied… Uiteindelijk wil Robert Johnson worden begraven aan de rand van de snelweg. So my old evil spirit can get a Greyhound bus and ride.
Dat is toch op zijn minst net zo mythisch?
(Check ook de mooie animatie van Ineke Goes.)
Keuze Remco Smith: Lead Belly – Black Betty (1939)
Bron
In november 1993 redde Kurt Cobain Huddie William Ledbetter uit de vergetelheid door diens In the Pines te coveren tijdens MTV Unplugged in New York. Waar Lead Belly als altijd vocaal volkomen in control was, schreeuwde Cobain zijn frustratie over zijn overspelige vrouw eruit. I’d shiver the whole night through.
Lead Belly is geboren als Huddie William Ledbetter. Er doen verschillende verhalen de ronde waar de naam Lead Belly vandaan kwam; degene die het vaakst voorbij komt is dat hij die naam in de gevangenis heeft verdiend vanwege een schot in zijn buik. Wanneer hij exact is geboren is tot op heden voer voor discussie, vermoedelijk ergens rond 1888-1889. Al in 1903 stond hij op de podia in Louisiana. Na diverse jaren ‘jailtime’ is Lead Belly rond 1933 opgepikt als belangrijk Blues- en folkzanger.
Zoals in meer bijdragen genoemd: de oude blues is voor veel rock-, pop- en blueszangers een graag gebruikte bron geweest om uit te putten. Ik noem maar Love In Vain van Robert Johnson. Ook de muziek van Lead Belly is in de jaren ’60 opgepikt. Zijn Black Betty staat nu nog steeds als een huis, met de wonderlijke klap op de beat van 3 1/2.
Keuze Tricky Dicky: Willie Mae ‘Big Mama’ Thornton – Hound Dog (1952)
Dé brug tussen Blues en Rock & Roll
Als Bluesliefhebber en ex-DJ van een Bluesprogramma sprak dit onderwerp mij heel erg aan, want er zijn schitterende klassiekers in het verleden gemaakt. En vrijwel allen komen in de één of andere vorm steeds weer bovendrijven. Een paar voorbeelden: The Thrill Is Gone (B.B. King), Boogie Chillen (John Lee Hooker), Evil (Howlin’ Wolf), I’d Rather Go Blind (Etta James), Please Don’t Go (Big Joe Williams), Wang Dang Doodle (Koko Taylor), Nobody Knows You When You’re Down And Out (Bessie Smith), Help Me (Sonny Boy Williamson II), Dust My Broom (Elmore James), I Just Want To Make Love To You (Muddy Waters) en Hound Dog (Big Mama Thornton).
De legendarische componisten Jerry Leiber en Mike Stoller zijn verantwoordelijk voor de laatste bluesklassieker; ze waren op dat moment net twintig geworden. Blues, hoor ik je denken? Jazeker, alhoewel de meesten Hound Dog met de heupwiegende Elvis Presley zullen associëren. Maar de eerste opname was van Big Mama Thornton, die er zeven weken mee op de hoogste positie in de R&B lijst zou staan. Hound Dog is grotendeels verantwoordelijk voor de Rock & Roll-tsunami die hierop volgde. Leiber en Stoller gingen na het succes van Hound Dog meer voor Elvis schrijven, maar persoonlijk vonden beiden de uitvoering van Big Mama Thornton beter. En ik deel die mening volledig, want alleen al die krijs in het begin en de daarop volgende emotie maken het beter dan de megahit van Elvis the pelvis, die maar liefst elf weken op de #1 positie bivakkeerde. De flipzijde van de single was overigens Don’t Be Cruel; ook geen lullig liedje.
Hoe lukte het Leiber en Stoller het lied bij Big Mama Thornton te krijgen? We’d actually written Hound Dog 90 percent on the way over in the car. I was beating out a rhythm we called the ‘buck dance’ on the roof of the car. We got to Johnny Otis’s house and Mike went right to the piano… didn’t even bother to sit down. He had a cigarette in his mouth that was burning his left eye, and he started to play the song. We took the song back to Big Mama and she snatched the paper out of my hand and said: Is this my big hit?
Next thing I know, she starts crooning Hound Dog like Frank Sinatra would sing In The Wee Small Hours Of The Morning. And I’m looking at her, and I’m a little intimidated by the razor scars on her face, and she’s about 135 kilogrammes, and I said, It don’t go that way. And she looked at me like looks could kill and said: white boy, don’t you be tellin’ me how to sing the Blues. We finally got through it.
Keuze Alex van der Meer: Howlin’ Wolf – Smokestack Lightnin’ (1956)
Een uiting van wat levend lijkt
Blues is haast meer dan een genre: het is de bron, een oergeluid van de levende Aarde. Geen wonder dat je de blues als muzikaal fundament overal tegenkomt. In het nummer Last Of The Steam-Powered Trains van mijn favoriete band – The Kinks – op het oer-Britse album The Kinks Are The Village Green Preservation Society, wordt er bijvoorbeeld uitgebreid muzikaal geciteerd uit het Bluesnummer Smokestack Lightnin’ van Howlin’ Wolf. En als het nummer goed genoeg is voor The Kinks, dan is het uiteraard meer dan goed genoeg voor deze battle. Sterker nog, het is zelfs één van de beste Bluestracks ooit.
Howlin’ Wolf – echte naam Chester Arthur Burnett – had dit nummer in verschillende vormen al vanaf begin jaren 30 op zijn repertoire staan. Hij nam het pas op in 1956. Het gaat over hoe hij als kind ‘s nachts keek naar de treinen in de verte:
We used to sit out in the country and see the trains go by, watch the sparks come out of the smokestack. That was smokestack lightning.
Het is een misvatting dat de blues alleen gaat over pijn of over verrot verdriet. Ook is het een uiting van wat levend is. Of wat levend lijkt. Zoals het licht en geweld van de rokende donder en bliksem uit de schoorsteenpijp van de rollende locomotief, majestueus denderend door de nacht. Die trein is ver weg, ook in jaren nu, maar dankzij dit nummer, en de ongelooflijke performance van Howlin’ Wolf, immer existerend. En voelbaar dichtbij.
Keuze Marco Groen: Elmore James – The Sky Is Crying (1959)
Gelukkig regent het
Op de film The Blues Brothers raak je eigenlijk nooit uitgekeken. Al is het alleen al vanwege de subtiele muziekverwijzingen die in de film zitten. Neem nu bijvoorbeeld het personage Curtis. Hij was in het weeshuis waar Jake en Elwood opgroeiden een soort vaderfiguur voor de weesjes. Het karakter Curtis is gebaseerd op Curtis Salgado, een Blueszanger die op John Belushi (Jake) een onuitwisbare indruk heeft gemaakt. In de film wordt de rol van Curtis gespeeld door excentrieke jazz-zanger Cab Calloway. Ergens in het begin van de rolprent halen Jake en Elwood herinneringen op met Curtis: Curtis, you and the Penguin are the only family we got. And you’re the only one that was ever good to us – singin’ Elmore James tunes, blowin’ the harp for us down here. Een scène met twee verwijzingen in één: op de achtergrond is eveneens Shake Your Moneymaker van Elmore James te horen. De ‘Pinguïn’ is overigens geen raar lopend dier, maar de spotnaam voor een non; de pleegmoeder van de broertjes.
De Blues Brothers hebben blijkbaar een prima muzikale opvoeding gehad van Curtis. Elmore James was namelijk een Blueslegende die zijn sporen heeft achtergelaten in de muziekwereld. B.B. King, Frank Zappa en zelfs Jimi Hendrix zijn schatplichtig aan James. Dit heeft voornamelijk te maken met de wat merkwaardige manier van gitaarspelen die James erop nahield. Het leverde hem de titel King of the Slide Guitar op. Zijn bekendste nummer is Dust My Broom, maar persoonlijk ben ik meer onder de indruk van The Sky Is Crying.
Er was een tijd dat ik ervan overtuigd was dat dit een nummer van Stevie Ray Vaughan was. Pas toen ik een uitvoering ervan hoorde van George Thorogood daalde het besef in dat het nummer nog wel eens diepe wortels zou kunnen hebben. Een muzikale speurtocht bracht mij via Albert King bij Elmore James, een artiest met een klassieke blues-levensloop. Elmore James werd geboren in de staat Mississippi (het Moldavië van Amerika), maakte daar naam en verdiende later zijn centjes in Chicago, Illinois (het Shanghai van Amerika). Het was in laatstgenoemde plaats dat er voor het eerst een opname werd gemaakt van The Sky Is Crying. Het thema van het nummer is niet al te complex: het is een liedje over ludduvuddu. Een ideaal nummer om jezelf een keertje lekker zielig te voelen. Buiten bovengenoemde artiesten om is het nummer onder meer gecoverd door Gary Moore, Etta James en onze eigen Cuby & The Blizzards.
Keuze Quint Kik: Sonny Boy Williamson II – Santa Claus (1960)
Op de verjaardag van je schoonvader
Er was eens… literair muziektijdschrift Wah Wah. Een soort Hard Gras, maar dan voor muziekliefhebbers die eens wat anders wilden dan het zoveelste plichtmatige interview in OOR. Nummer 1 bevatte een hilarisch stukje proza van Peter Buwalda. Over zijn affectie voor Sonny Boy Williamson II, de blueslegende die zijn naam jatte van een minder fortuinlijke voorganger.
Lange tijd associeerde ik blues net als reggae met een matig excuus voor één enkel nummer waar iemand een heel genre aan had opgehangen. Tot ik het Chess-label uit Chicago leerde kennen. En de vervaarlijke Howlin’ Wolf, die in Smokestack Lightnin’ zong over een trein alsof er zojuist een machtige sterrenkruiser uit Star Wars overvloog.
In Howlin’ Wolf’s kielzog ontdekte ik Sonny Boy. Met dank aan het beeldende relaas van Buwalda, over die keer dat hij met zijn vriendin mee moest naar de verjaardag van zijn schoonvader. Tijdens het opzitten en pootje geven, ontdekt hij tot zijn grote schrik dat er uitgerekend die avond een docu over Sonny Boy op de Belg te zien is. Die hij niet mag missen. Sterker: die NIEMAND mag missen.
Wat zich vervolgens ontvouwt, moet je eigenlijk zelf lezen. In een notendop: Een koortsachtig pleidooi voor Sonny Boy, aan de hand van het nummer Santa Claus. Waarin Sonny Boy door de politie wordt betrapt, al snuffelend tussen het kanten ondergoed van zijn vriendin, op zoek naar zijn Kerstcadeautje. Zou ik ook de blues van krijgen.
Keuze Jeroen Mirck: Paul Butterfield Blues Band – Born In Chicago (1965)
Bepaald geen slap aftreksel
Een paar jaar geleden zag ik op Canvas de blues-documentaire Born In Chicago en kreeg ik echt het gevoel dat de blues me naar de keel greep. Puur, rauw en echt was het, verdrietig maar tegelijk ook meeslepend lekker. We praten over de authentieke blues, voordat dit genre doorbrak in de hitlijsten. Het was zwarte muziek waar witte mensen niets van moesten hebben – laat staan dat ze het zelf wilden spelen. Logisch dus dat veel oervaders aan het woord kwamen, zoals Muddy Waters, B.B. King en Howlin’ Wolf.
Tegelijk zien we in de docu ook de eerste witte muzikanten aan de deur kloppen, jaren voor de British Invasion. Je proeft de onwennigheid, want in het gesegregeerde Amerika was dit gedurfd. Toch worden talentvolle muzikanten als Mike Bloomfield en Paul Butterfield direct omarmd door de blues-scene in Chicago – ze zijn immers geniale muzikanten die de blues ook echt voelen en spelen. Gitarist Blomfield en harmonicaspeler Butterfield vinden elkaar begin jaren zestig in wat uiteindelijk Paul Butterfield Blues Band wordt, met de naamgever als zanger en bandleider.
Butterfield en Bloomfield waren bepaald geen slap aftreksel van de originele Blues. Hun vakmanschap en bezieling deden niet onder voor het geluid van de grondleggers. Niet voor niets is de documentaire vernoemd naar misschien wel hun meest bekende Bluesklassieker: Born In Chicago. Weliswaar geschreven door Nick Gravenites, maar als eerste uitgevoerd door de Paul Butterfield Blues Band. Hun debuutalbum opende ermee en zette zo direct de toon.
Helaas liep het met beide blanke Bluesiconen niet goed af. Allebei waren ze drugsverslaafd en stierven ze aan een overdosis: Bloomfield in 1981, Butterfield zes jaar later. Door hun relatief korte carrières zijn beide mannen ietwat in de vergetelheid geraakt. Bizar als je bedenkt dat Bloomfield nog meespeelde op de iconische hit Like A Rolling Stone van Bob Dylan en zijn gitaarstijl een belangrijke stempel heeft gedrukt op Dylan’s overstap naar de elektrische muziek. Maar goed, geschiedenis kan soms genadeloos zijn. Daarom verdient het opzwepende Born In Chicago absoluut een plek in deze vroege Blues-battle.
Misschien snap ik het concept niet, maar Leadbelly was in de jaren 70, 77 om precies te zijn, al uit de vergetelheid gerukt door de rockende uitvoering van Black Betty door Ram Jam en niet pas in 93 door Cobain.
Conain deed in the pines lees ik. Ook van Lead Belly. En ja , RamJam is episch