Van sommige muziek verbaast het me oprecht dat die in Nederland niet alom bekender is. Nou begrijp ik best dat ik binnen mijn smaak de nodige afslagen neem, die lang niet aan iedereen  besteed zijn. Grondleggers van instrumentale hiphop als David Axelrod (waarover ik schreef voor de battle der instrumentals, pt. III), Franstalige, visionaire pop uit de laten jaren ’60 die werelden verwijderd is van het reguliere chanson (in januari startte ik alhier met een reeks, gewijd aan dit soort obscuriteiten) en natuurlijk Jazz: op zaterdagochtend mag ik graag een moppie Hard-bop uit de Blue Note-stal opzetten. Braziliaanse Samba-rock uit de jaren ’70 vind ik echter een ander verhaal. Hoewel ik geen woord Portugees versta, is die muziek alleen al onweerstaanbaar in het kwadraat.

Bij de combinatie Brazilië en muziek denk je wellicht aan carnaval en dat kan ik je niet kwalijk nemen; dat was jarenlang ook mijn eerste associatie. De heruitgave van Disco Samba (1978) van de Vlaamse formatie Two Man Sound – een van de vele vehikels van Lou ‘Plastic Bertrand’ Deprijck – was in de zomer van 1986 mijn eerste kennismaking met Latijns-Amerikaanse klanken. Een oergezellige potpourri van Braziliaanse meezingers; als twaalfjarige had ik echter geen flauw benul van de staalkaart van Braziliaanse hits die er achter schuil ging, waaronder maar liefst zes nummers van de fenomenale Jorge Ben Jor: Taj Mahal, Zazueira, Fio Maravella, Caramba, Pais Tropical en Mas Que Nada. Hij draagt de titel ‘father of Samba-rock’, al schuilt er volgens mij ook een begenadigd singer-songwriter in hem.

Mas Que Nada (1963) ken je vast wel in de uitvoering van Sergio Mendes & Brasil ’66, een hit die in 2006 door de Black Eyed Peas een nieuw jasje aangemeten kreeg. Voor dit blog had ik echter een van die andere hits in gedachten: het epische Taj Mahal. Waar zijn werk vanaf de jaren ’80 jammerlijk wil doorschieten naar de carnavaleske kant, met eindeloze remakes van zijn grootste hits (al dan niet in medley’s aan elkaar geplakt) en zijn eerste paar platen neigen naar traditionele Bossanova, maakte Ben tussen 1967 en 1978 liefst tien magistrale Samba-rockplaten: een kruisbestuiving tussen Rock, Funk en Soul en Braziliaanse Samba. Taj Mahal is het vijf en een halve minuut durende sluitstuk van Ben (1972), dat bij ons indirect bekendheid vergaarde als Rod Stewart’s Da Ya Think I’m Sexy (1978).

Stewart haalde de hemelse melodielijn van Taj Mahal flink door de mangel en ofschoon de heren er in de rechtszaal wel uitkwamen (waarna joviale Rod zijn verdiensten doneerde aan Unicef), kan ik me geen groter onrecht indenken dan een witte, womanizing rockster die voor een platte discostamper aan de haal gaat met de licht besnaarde, pure muzikale poëzie van Jorge Ben. Qua royalties had Ben overigens ook nog een akkefietje met éne George Benson, bij wie lange tijd per abuis zijn inkomsten bleken te zijn beland. Eind jaren ’80 voegde Jorge Ben ‘Jor’ toe aan zijn naam om verdere verwarring te voorkomen. Zijn momentum leek toen echter al zo’n beetje voorbij en dat is echt eeuwig zonde. Dit fenomeen verdient namelijk echt een plekje, hoog in onze eigen ‘lijst der lijsten’: de Snob 2000.

Foto: Arquivo Nacional

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.