Ik heb me kort afgevraagd of het een Nederlandse band was, Van der Graaf Generator, maar alras wist ik beter: het was een Britse band met een Nederlands klinkende naam, vernoemd naar de Amerikaan Robert Van de Graaff, zoon van – jawel – een Hollandse immigrant. Robert vond de Vandegraaffgenerator uit, een elektrostatische deeltjesversneller. De daarnaar vernoemde band is altijd een beetje in de marge blijven steken in het prog-genre. Het was zo’n band waar je van moest houden, je vond het goed of kut. Minder makkelijk in het gehoor en melodieus dan de symfonische rock van bijvoorbeeld Camel, Genesis of Yes.
Dat minder makkelijk kwam door de afwijkende bezetting: geen bas, weinig gitaar, wel drums, toetsen en blaasinstrumenten. Tel daarbij op de eclectische zang van Peter Hammill, van lieflijk naar rauw, en dat met zijn nogal zwaarmoedige teksten. Ergo: zware maar boeiende kost. Ik zag de band tijdens een dubbelconcert met Hawkwind, of all places in een of andere sporthal te Dordrecht, het zal ergens rond ’77 zijn geweest. In dat jaar verscheen namelijk een vreemde verzamelaar, Rock On! met Hawkwind op de A- en Hammill c.s. op de B-zijde. Een vreselijke plek voor een concert, maar ik had beide illustere gezelschappen voor geen goud willen missen.
Mijn eerste blog voor Ondergewaardeerde Liedjes (2015) ging over Peter Hammill en in een tweede, bij de battle over briljante openingszinnen, kwam Van der Graaf Generator ultrakort aan bod: These days I mainly just talk to plants and dogs. Het is de geweldige openingszin van Meurglys III, the Songwriters Guild, een twintig minuten durend epos waarbij het lijkt of de ik-persoon (Hammill?) is opgenomen in een inrichting. Een wel heel lang lied, dus ik ga hier voor Wondering, afkomstig van hetzelfde album, World Record, een flink stuk korter maar nog altijd een ruime zesenhalve minuut.
Wondering is de afsluiter van de plaat, na Meurglys III. Het is een gedragen lied, een bijna Bachiaans adagio, dat start zoals Strawberry Fields Forever, met de vier wisselende tonen van de opgenomen fluit van de Mellotron. Hammill opent met een profetisch I Will Arise, wat doet vermoeden dat de opgenomen persoon uit Meurglys III er ooit uit zal komen – beter, uit wíl komen. Hij tast alleen nog in het duister en hoort stemmen terwijl z’n kop uit elkaar barst van vreugde; hij vraagt zich wat af, verwondert zich wellicht. Verwondering of niet, het is een wonder van donkere schoonheid, met de aanhoudende zanglijn de zesenhalve minuut meer dan waard.