Hoe Jan Rot de wereld veroverde. Bij het schrijven van dit stukje valt me pas op hoeveel Jan Rot gemeen heeft met een van mijn andere muzikale helden: Meindert Talma. Alleen al die lengte: beiden horen bij de langste 2,8 procent van de Nederlandse bevolking. Maar er is meer. Bij beiden ligt de muzikale bakermat in Groningen. Jan begint er een bandje: Streetbeats, Meindert begint er een bandje: The Negroes. Het toeval wil dat ze beiden in Zuidhorn komen te wonen, zij het niet tegelijkertijd.
Belangrijkste overeenkomst: beiden zijn – terecht – heilig overtuigd van het eigen kunnen, maar ze breken nooit echt door. Zowel Rot als Talma krijgen steevast goede recensies van de pers, maar nooit vaste voet aan de grond bij de mainstream media. Jan Rot klaagt steen en been dat hij nooit wordt gevraagd voor TV-optredens. Hij stuurt een keer of dertig CD’s en/of boeken naar Barend & van Dorp, Paul & Witteman, De Wereld Draait Door en Koffietijd, maar wordt nooit gevraagd.
Als zijn liedje Stel Dat Het Zou Kunnen met de Annie M.G. Schmidt-prijs als beste theaterlied van 2015 wordt onderscheiden, denkt hij dat de volgende dag de telefoon wel roodgloeiend zal staan. Niemand belt. Jan snapt er niks van. Boudewijn Büch zei daarover: Jan Rot staat aan Nederlands top in het cultiveren van zijn eigen miskenning. Sander Pleij van Vrij Nederland omschreef Meindert Talma ooit als Nederlands Onbekendste Popster. Sindsdien een geuzennaam voor Meindert.
Zowel Rot als Talma beginnen met Engelstalige liedjes, maar gaan vrij snel over in het Nederlands. Voor Jan Rot is dat in 1990 met het album Hoop & Liefde, naar eigen zeggen een verkenning van het Niemandsland tussen Pierre Kartner en de Tröckener Kecks. Rond die tijd speelt Jan Rot op een van de eerste edities van Noorderslag. Wij zijn erbij. Het album Hoop & Liefde staat er centraal. Het eerste nummer is een eerbetoon aan het nummer Lea van The Cats. Dat zit zo: Lea was de allergrootste fan van The Cats die alle optredens op haar Mobylette afreisde. Onderweg naar een van die optredens komt ze door een verkeersongeluk om het leven.
Jan Rot schrijft een nummer vanuit het perspectief van Wilma, de beste vriendin van Lea. Als Wilma 25 jaar na het fatale ongeluk haar eigen zoon verbiedt met de brommer naar de disco een dorp verderop te gaan begrijpt hij niet waarom.
De band van Jan Rot is op oorlogspad. Met zijn beste band ooit gaat hij eindelijk Nederland veroveren. Een bas, een accordeon, een gitaar en een snaredrum: Travelin light. De hele band inclusief instrumentarium past in een Fiat Panda. Wel met een uitschuifbaar open dak, anders kan Jan Rot niet mee. Het volgende nummer wordt ingezet: Zo Mooi, Zo wreed.
Prachtig dit. En nu denken jullie vast: dit nummer ken ik!! Dat klopt. Dit liedje heet eigenlijk Cucurrucucú Paloma. Het is een Mexicaanse folksong geschreven in 1954 door Tomás Méndez. In Mexico is dit net zo vaak gecoverd als Yesterday van The Beatles in Angelsaksische landen. Het liedje is oorspronkelijk geschreven voor een film met de gelijknamige titel en wordt daarin gezongen door Lola Beltrán.
Het is een song geschreven in de zogenoemde Huapango-stijl. Dit is een Mexicaanse muziekstijl die oorspronkelijk uit de noordelijke regio La Huasteca komt en in de klassieke vorm meestal wordt uitgevoerd door een drietal muzikanten. Die muzikanten hebben altijd van die enorme hoeden op (Sombreros): Caraco ijs, geweldig lekker!! Zij bespelen de viool, de huapanguera: een soort gitaar maar dan van het formaat cello. Dit instrument wordt altijd bespeeld door de dikste van de drie en de jarana huasteca, juist een klein gitaartje, lijkt wel wat op een ukelele.
Waar gaat het liedje over. Zoals alle folkmuziek gaat ook de Mexicaanse folkmuziek over leven, dood (meestal moord) en allesverzengende liefdes. Hier ook. Kort samengevat komt het neer op het volgende: een Mexicaanse landarbeider eet niet meer, drinkt niet meer, slaapt niet meer als zijn geliefde is overleden. Het enige wat hij doet is jammeren ay, ay, ay, a! Hij jammert zich de dood in: ay, ay, ay, a! De volgende dag verschijnt er een duif bij het huisje van de man. Die duif is niets meer of minder dan zijn ziel, die wacht op de terugkeer van zijn geliefde: Cucurrucucu! Cucurrucucu!
Ze zeggen dat hij ’s nachts niks anders kon dan huilen
Ze zeggen dat hij niet at, alleen nog kon drinken
Ze zweren dat de hemel zelve schudde na het horen van zijn gejammer
Hoeveel hij om haar treurde, dat hij zelfs in zijn dood haar bleef aanroepen
Ayayayaya zong hij,
Ayayayaya kermde hij,
Ayayayaya huide hij….
Dit soort liedjes en erger wordt dus gespeeld door de beoefenaars van de Huapango in het Noorden van Mexico. Zij gaan van dorp tot dorp om Mexico te veroveren: Travelin light. Slechts met twee ezels: één voor beide gitaren en de viool. De andere voor de drie muzikanten.
Zoals ik al zei: Cucurrucucu is duizenden keren gecoverd. Op Spotify en YouTube vind je honderden versies. Onder Mexicaanse Huapangezen is het een continue strijd wie het beste, het zuiverste en het langst aaneengesloten Ayayayaya en Cucurrucucu kan zingen. Ik kies voor de versie van de band die in ieder geval de naam al mee heeft: The Golden Nightingales. De Nachtegalen die zingen over een duif! Mooier wordt het niet.
Na dit verhaal kun je nooit meer onbekommerd bij de Mexicaan eten wanneer dit nummer daar weer eens voorbijkomt. Je zult altijd even moeten denken aan de man die zichzelf de dood injammert. Eigenlijk is daarmee de cirkel een beetje rond. Hoewel van jammeren geen sprake is heeft ook Jan Rot zich min of meer het hiernamaals ingezongen. Tot aan het eind toe bleef hij optreden: in zijn fatale gevecht tegen darmkanker kreeg hij dan eindelijk de publieke erkenning die hij verdiende.
Met dank aan Ruby Sanders voor de research!