De eerste keer dat ik JJ72 zag was op Pinkpop. Ze waren op tournee met Muse. Dat was ironisch, want beide bands werden rond de eeuwwisseling gezien als Radiohead-epigonen. De tweede en laatste keer dat ik ze zag was een paar maanden later, als voorprogramma van Muse in 013. Ik vond ze goed, beter dan die band van Matthew Bellamy.
Het debuutalbum was een fijne plaat. October Swimmer, Oxygen, Snow, Bumble Bee: melodramatica in het kwadraat. Joy Division meets Radiohead, maar dan met nog meer zelfbeklag. In interviews maakte de band een arrogante indruk. Ze deden nogal lacherig over de muzieksmaak van de bassist die naar Westlife zou luisteren.
Al snel begon ik JJ72 irritant te vinden. De aanstellerige stem van frontman Mark Greaney en de teksten vol pathos. Liefde en haat zitten dicht bij elkaar. Als je eenmaal de weltschmerz van het tienerzijn bent ontgroeid, blijft er bitter weinig interessants over aan die muziek. Alleen Long Way South, opgebouwd rond een drummachine, bleef overeind. Na twee albums hielden ze ermee op, bij hun afscheid pretentieus dichter John Donne parafraserend.
De twee albums van het trio draaide ik daarna nooit meer. Van de soloprojecten kwam weinig terecht en ik verloor ze uit het oog. Maar vorig jaar stuitte ik op de naam Hilary Woods. Ik verdiepte me in de zangeres en zag dat ze de bassist van JJ72 was geweest. Ik herinnerde me het interview waarin ze werd bespot door de andere bandleden. Na het uiteenvallen van de groep was Woods naar de kunstacademie gegaan. Ze was moeder geworden en leefde enige tijd op een bijstandsuitkering. In de tussentijd werkte ze aan nieuwe muziek. Háár muziek. Nu bracht ze een album uit op het vermaarde platenlabel Sacred Bones. Nieuwsgierig zette ik haar solodebuut Colt op.
Het was geen Westlife. Ook geen JJ72.
Op haar elpee Colt creëert Woods een eigen wereld. De hoes alleen al; een donker heuvel onder een dreigende, donkerblauwgekleurde hemel. De wereld van Woods is net zo duister als die van JJ72, maar muzikaal spannender.
De pianoklanken zijn stemmig, op de stem zit een galm die doet denken aan Julee Cruise en Cocteau Twins. De enige andere referentie die je erin kunt horen is die van landgenoot Enya, maar dan in een heel creepy uitvoering. Woods zuigt je een duistere wereld in, een plek waar je liever niet wilt zijn. Muziek voor de donkere maanden, als de wolkendeken vijftig tinten grijs is en de koude wind onder de voordeur naar binnen waait. Dat is de reden dat ik in deze wintermaanden naar het album blijf teruggrijpen.
Ik nam Inhaler van Woods op in m’n Spotifyplaylist Éire (direct achter My Honest Face van de Ierse band Inhaler). Ook zette ik JJ72 weer eens op. Dat blijft een kutband, maar Long Way South is een goed liedje.