Soms ben je verbaasd als blijkt dat een overbekend nummer een cover blijkt te zijn, zoals Somekind Of Wonderful. Of je weet dat je niet naar het origineel luistert, maar voelt dat niet zo. Denk aan All Along The Watchtower. Ook zijn er songs waarvan je vermoedt dat het een cover is, maar eigenlijk geen flauw idee hebt van wie het oorspronkelijk is. Dat laatste had ik bij Spooky van de Atlanta Rhythm Section (ARS). Nadat ik hen had leren kennen met Dog Days, kocht ik een paar jaar later ook hun album Champagne Jam. Daarna hield ik ze eigenlijk voor gehoord. De band maakt een mengeling van adult middle of the road southern bluesrock. Het klinkt lekker, maar gladjes. Geen edgy randje, zoals dat heet.
Op beide albums overigens geen Spooky. Dat kwam en hoorde ik dus later, maar ik herkende wel ARS, en dan krijg je het dus: ik heb dit vaker gehoord, maar van wie? Vervolgens vergeet je het weer, zo belangrijk is het allemaal niet. Totdat ie laatst weer eens voorbij kwam op Oldies Project, een zender die me vaker verbaast (daar ontdekte ik ook het origineel van Grand Funk). De versie die ik hoorde was onmiskenbaar van Dusty Springfield. Haar stem herken je uit duizenden, maar ja, dat schoot niet op, want Dusty was een geweldige zangeres, maar stond niet bepaald bekend als songschrijver. Googelen dus; van wie is Spooky?
Wiki leert dat Spooky is geschreven door ene Mike Sharp en Harry Middlebrooks Jr. Een instrumentaal nummer waarop saxofonist Sharp de melodie speelt. Hij bereikte in ‘67 plek 57 van de Billboard 100, een redelijk succes. Een jaar later maakten James Cobb en Buddy Buie er een tekst op en de gezongen Spooky werd een groter succes; hun Classic IV behaalde de derde plek in dezelfde Billboard 100. Spooky is een jazzy tune, die talloze keren is gecoverd. Een standard die in al zijn eenvoud – ongeacht de uitvoerende – hetzelfde en dus heel herkenbaar blijft klinken. Om maar eens wat te noemen, een shoegaze- of metal-versie heb ik niet kunnen vinden.
Voorbeeld: Lydia Lunch. Lydia is een avant-garde-spoken-word-punk-zangeres, die nogal kon provoceren, maar ook haar uitvoering uit 1980 klinkt bijna net zo smooth als die van bijvoorbeeld Dusty Springfield. En dat vind ik toch wel een beetje maf, zovelen die het willen spelen, maar vrijwel niemand die er een compleet andere, overrompelende draai aan geeft. Wel lekker bij ARS zijn de vlijmscherpe gitaarsoli van Barry Bailey en, verderop, de heerlijke Fender Rhodes van Dean Daughtry. En dat ook ARS ‘m speelde was allesbehalve gek, want James Cobb (Classic IV) is een en dezelfde als J.R. Cobb, de (tweede) gitarist van ARS. Zo spooky was het dus allemaal niet.