Marvin Gaye had in 1965 al een fors aantal Top 20 hits (10) in de Bibboard Hot 100 op zijn conto staan, maar pas drie Top 10 hits waarvan de laatste I’ll Be Doggone was. Hij zou overigens maar drie nummer 1-hits in zijn carrière scoren: I Heard It Through The Grapevine, Let’s Get It On en Got To Give It Up. In de R&B lijst haalde hij heel veel vaker de hoogste positie, maar I’ll Be Doggone was de eerste. De producers van Motown zochten daarom naarstig naar een lied dat deze trend zou voortzetten. Die kwam er toevallig. Tijdens een Europese Motortown Revue tour kwam Miracle-gitarist Marv Tarplin bij Smokey Robinson met een nieuwe riff aanzetten. Robinson vond het geweldig en bedacht ter plekke de tekst over een moeilijke relatie en vroegen Gaye om het op te nemen. Ain’t That Peculiar werd zijn tweede R&B nummer 1-hit en ‘millionseller’.
In 1972 nam Fanny een fantastische cover op. Zij waren een van de eerste vrouwenrockbands die commercieel succes zouden hebben. De band maakte uiteindelijk vier uitstekende albums in de originele bezetting met de zusjes Millington als gitaristen en Nickey Barclay op toetsen. Zij zou na Fanny samenwerken met onder andere Joe Cocker, Barbra Streisand en Keith Moon.
Fanny was wars van de verwachtingen over meidenbands en speelde stevige rock, waarbij June Millington liet horen dat ze een geweldige gitariste was. Met name live kwam dit beter uit de verf dan op de studioalbums. Kijk en luister maar naar het optreden voor het Duitse Beatclub (hier). Bands als The Runaways en The Bangles noemden Fanny als een belangrijke invloed. Lowell George van Little Feat was een fan en jamde vaak met hen, maar ook David Bowie had niets dan respect voor hun muzikale kwaliteiten: They were extraordinary: they wrote everything, they played like motherfuckers, they were just colossal and wonderful, and nobody’s ever mentioned them.
Er zijn een heleboel coves gemaakt van Ain’t That Peculiar, maar de meesten houden het ritme of de stijl aan, met uitzondering van Japan. Op hun klassieker Gentlemen Take Polaroids komen ze met een versie die volkomen tegendraads klinkt en je soms afvraagt wat ze (figuurlijk) gesnoven hebben. Zo totaal anders dat indien ze niet de naam van het lied zouden zingen je geen moment de indruk hebt dat dit de hit van Marvin Gaye is.
Een ander markante uitvoering is van Thelma Houston, die in 1976 een grote hit met Don’t Leave Me This Way had. Zij maakte al platen sinds 1969, en zou nooit meer het succes uit 1976 herhalen. In 2007 en na dertien jaar radiostilte komt ze met A Woman’s Touch; een album met uitsluitend covers van mannelijke musici zoals Luther Vandross, Sting, Percy Mayfield en Glen Campbell. En met natuurlijk Ain’t That Peculiar, maar dan in een uiterst geslaagde soulbluesversie.
Ik ben een groot Japan-fan, maar hun cover van dit nummer vind ik onbestemder dan het origineel van Marvin Gaye. Het zijn beide door mij zeer gewaardeerde vocalisten. David Sylvian schept met zijn onderkoelde melancholie soms wel afstand, je houdt er van of je moet er niets van hebben. Marvin Gaye weet je makkelijker in te palmen, met zijn overweldigende soepelheid en zwoelheid, die daarin ook wel verhult dat hij feitelijk een getroubleerder persoon was dan Sylvian. De cover van Japan vind ik echter 1 van de mindere tracks van het album Gentelmen take polaroids, die ik (mede om die reden) ietsje minder vind dan de voorganger (Quiet life) en de opvolger (Tin drum). Beide hebben meer pit. De cover “All tomorrows parties” van Quiet life is mede door het subtiel stuwende baswerk van Mick Karn en de daar wat androgyne (en daardoor in de buurt van Nico blijvende) vocalen beter geslaagd. Karn’s knorrende bas kan echter “Ain’t that peculier” niet redden.