Alle clichés over sex, drugs and rock ’n roll waren van toepassing op The Who, gekoppeld aan matige onderlinge verstandhoudingen. Roger Daltrey had een kort lontje en viel Keith Moon aan vanwege zijn drugsgebruik, en hij sloeg Pete Townshend een keer bewusteloos tijdens een ruzie. In Montreal werd een hotelkamer dermate toegetakeld dat de volledige band gearresteerd werd. Het drank- en drugsmisbruik van Moon was dermate berucht dat hij tijdens een concert in San Francisco (1973) twee keer van het podium afgedragen moest worden. Hij legde in 1978 thuis het loodje in 1978 na het gebruik van 32 pillen clomethiazole. John Entwistle kreeg in 2002 in Las Vegas een hartaanval als gevolg van zijn cocaïnemisbruik. Ook de stage-act was radicaal: de microfoon als een zweep gebruiken, stage-diving (in 1964!), gitaar spelen als een windmolen en feedback via de luidsprekers, én instrumenten in stukken slaan.

Alhoewel The Who min of meer een band uit het verleden is blijken – in dit overzicht van ondergewaardeerde liedjes – twee bloggers juist voor een lied uit deze eeuw van één van de grootste rock & roll bands uit de muziekgeschiedenis gekozen te hebben.

Keuze Der Webmeister: I Can’t Explain (1964)

Leentjebuur

De meest belangwekkende band uit de jaren ‘60 was natuurlijk The Who, daar kan wat mij betreft geen twijfel over bestaan. Ze deden dingen in die tijd die letterlijk ongehoord waren, zo mengden ze beat met soulmuziek, maakten de moddervette powerchord groot en waren de eersten die op het briljante idee kwamen om op het podium hun instrumenten aan diggelen te slaan. The Who waren met dit alles de geniale grondleggers van zowel Britpop, Punk als Hardrock, en haast terloops waren ze de uitvinders van de Rockopera. Vergeleken met de haast goddelijke status die duidelijk minder getalenteerde tijdgenoten als The Beatles en The Rolling Stones genieten mogen we The Who gerust als ondergewaardeerd betitelen. Afgelopen jaar had The Who nog maar één vermelding (Baba O’Riley) in de bovenste helft van de Top 2000, dat is ronduit beledigend voor al het moois dat The Who ons gebracht heeft. Hoogste tijd dus voor een gigantische herwaardering voor ze, en deze battle is natuurlijk een mooie bescheiden eerste stap daarin.

Het begon met The Who allemaal in 1965 als een aanstormend groepje jonge mods, met het nummer I Can’t Explain, geschreven door de amper 18 jarige Pete Townshend, die het gitaarrifje min of meer ‘geleend’ (*kuch*) had van All Day And All Of The Night  van The Kinks. Het was één van de eerste nummers die Townshend schreef, en de tekst gaat over het moeizame proces van liedjes schrijven. Townshend had zich namelijk ter inspiratie in zijn kamer opgesloten om naar zijn favoriete muziek te luisteren, en probeerde te beschrijven wat de gemeenschappelijk factor was. U begrijpt het al, hij kon het niet uitleggen. Later is het natuurlijk helemaal goed gekomen met zijn schrijftalent, zo weten we inmiddels.

Keuze Marco Groen: I Can See For Miles (1967)

Hoor je de vissen ademen?

Het nummer I Can See For Miles werd toevallig geschreven door Pete Townsend, het gepersonaliseerde vlaggenschip van The Who, maar had ook zomaar uit de brein van Syd Barrett kunnen komen. Die laatste kennen we als het kneitergestoorde, briljante, maar tevens onhandelbare pareltje uit de begintijd van Pink Floyd. Vooral muzikaal zijn er nogal wat overeenkomsten  tussen I Can See For Miles en Lucifer Cat van Pink Floyd, een nummer dat te vinden is op een van de meest krankzinnige albums ooit geschreven: The Piper At The Gates of Dawn. Ze kwamen ook nog eens in hetzelfde jaar uit, namelijk 1967. Hierbij dient de kanttekening te worden gemaakt dat het liedje over de kat (Lucifer Sam) al in augustus te beluisteren was en de pennenstreken van Pete Townsend pas in december met de rest van de wereld werden gedeeld. Het zou dus best nog wel eens kunnen zijn dat de heren van The Who inspiratie hebben opgedaan bij The Piper At The Gates of Dawn. In mijn optiek had I Can See For Miles zomaar op laatstgenoemde album kunnen staan en had niemand daar raar van opgekeken.

Maar dat staat-ie dus duidelijk niet! I Can See For Miles staat immers gewoon op The Who Sell Out. Een album dat – deels – in het teken staat van reclamespotjes. Niet bepaald het hippie-ideaal en hiermee staat het eigenlijk vrijwel haaks op het eerdergenoemde album van Pink Floyd. Aan de andere kant is een link met Have A Cigar snel gelegd. De commercie en de totale leegheid van het consumentisme werd in ieder geval lekker op de hak genomen. Vanzelfsprekend maakte dat mensen boos. Mensen met geld en een flinke vinger in de pap van gekocht geluk. Die mensen gaven het album onbedoeld meer aandacht door allerlei rechtszaken tegen The Who te beginnen. Wat dat betreft zijn er eigenlijk maar twee dingen leuker dan onbedoelde humor/ironie. Het nummer werd de grote hit van het album, alhoewel het wat minder groot werd dan Townsend had gehoopt.

Muzikaal kunnen we het werkje dus prima vergelijken met die andere beroemde heren uit Londen, qua inhoud doet het weer sterk denken aan Every Breath You Take van The Police (ook uit Londen trouwens), hoewel dit nummer natuurlijk veel ‘jonger’ is. De teksten van beide nummers reppen namelijk duidelijk over een stalker, of, beter gezegd: stalkgedrag. Het centrale punt van de vernauwde, obsessieve gedachtewereld van de achtervolger (waarschijnlijk een vrouw in beiden gevallen), krijgt de boodschap mee dat ze overal gezien wordt. Wat ze ook doet en waar haar dwangvolger zich ook moge bevinden; ze wordt in de gaten gehouden. Prettige, gezellige boodschappen liet The Who liever over aan andere band uit die tijd.

Pete Townsend heeft later laten weten dat  hij I Can See For Miles een van de beste nummers wat die hij ooit geschreven heeft. Je kan jezelf natuurlijk afvragen wat dit over Pete zegt….

Keuze Alex van der Meer: Young Man Blues (1970)

Legendarische live act

Elke keer als ik echt de behoefte voel om The Who in alle glorie te ervaren, dan trek ik als eerste het album Live At Leeds uit de kast. De energie van de band is daarop onovertroffen. Het album wordt überhaupt gezien als één van de beste live albums ooit. Wie weet, wellicht is dit dan ook mijn persoonlijke favoriet van deze band. Op de allereerste versie van het Live At Leeds album, dat uitkwam in 1970, was de eerste track van kant A een verpletterende versie van Young Man Blues. Niet een nummer van de band zelf, maar oorspronkelijk een compositie van Mose Allison.

Was de jazzy-blues versie van Allison amper anderhalf minuut lang, de versie van The Who was een stuk langer en intenser. Alle vier de bandleden hadden een hoofdrol. Het publiek daar in Leeds maakte iets mee wat de waanzin nabij was. The Who moet op dat moment de meest indrukwekkende live act van de wereld zijn geweest. Pete Townshend en Keith Moon konden beestachtig los gaan, dankzij het koele bas-monster John Entwistle, en de zang van Roger Daltrey leek speciaal voor dit nummer geschapen te zijn.

Het nummer stond al vanaf 1964 regelmatig op de setlist van de band. De live versie van 1970 wordt gezien als een ultieme weergave van het nummer. Ook door Mose Allison zelf trouwens. De kracht van de perfect samengebalde eruptie die Young Man Blues heet wordt na bijna 50 jaar nog steeds gevoeld. Helaas zijn er van het Live At Leeds optreden geen beelden beschikbaar. Gelukkig wel van het The Isle Of Wight festival, ook uit 1970. Kijk het, en voel het. Als je hier rustig onder weet te blijven, dan ben je een hele koele kikker.

Keuze Alex van der Heiden: The Real Me (1973)

The real me schreeuwt ‘het probleem’ uit

The Real Me is het tweede nummer van de rockopera Quadrophenia en knalt na een aanzwengelende intro van I Am The Sea meteen uit je speakers. Ik kan helemaal lyrisch worden over deze prachtige rockopera en dit album wat over éné Jimmy gaat, maar ik zal me zoveel mogelijk beperken tot The Real Me.

Om The Real Me te bevatten moeten we eerst even in het personage van Jimmy duiken. Hij was een typische ‘mod’; een typering voor de britse jeugdcultuur eind jaren 50 en verder in de 60’s. Het is een afkorting van ‘modernists’ en je zou het enigszins kunnen vergelijken met de nozems, maar nog meer met jeugdculturen als de Kikkers uit Den Haag bijvoorbeeld.

Onze Jimmy lijdt aan een meervoudige persoonlijkheidsstoornis, in zijn geval omvat door vier persoonlijkheden (Quadrophenia), die individueel verwijzen naar de vier bandleden van the Who. Het nummer The Real Me schreeuwt meteen het probleem uit:

I went back to the doctor

To get another shrink
I sit and tell him ’bout my weekend
But he never betrays what he thinks

Can you see the real me, doctor?
Doctor?

Maar helaas de doctor kan Jimmy ook niet echt verder helpen zo lijkt het, want de volgende bij wie het uitgeschreeuwd wordt is zijn moeder:

I went back to my mother
I said, ‘I’m crazy ma, help me’
She said, ‘I know how it feels, son
‘Cause it runs in the family’

Can you see the real me, mama?
Mama?

Samen met I Am The Sea is de stemming meteen gezet voor dit album. Muzikaal gezien voert The Real Me je mee naar de kunsten en mogelijkheden van deze band. Zeker wat betreft de baspartijen is dit een uniek nummer waarin je de bas constant de vrije loop hoort gaan van hoog naar laag en dat maakt ‘The real me’ tevens een heel experimenteel nummer. Maar over experimenten hoef je je bij The Who geen zorgen te maken….

Keuze Marcel Klein: The Rock (1973)

Alles komt samen

Het is 1973 als het 6de studio album van The Who uitkomt. De verhoudingen binnen de band zijn niet meer zo goed. Er is lang getourd. Keith Moon werd steeds onhandelbaarder, John Entwistle en Roger Daltrey hadden gewerkt aan een solo-album en iedereen had zo zijn eigen gedachten over een vervolgalbum. Maar soms, als de verhoudingen op scherp staan (waarbij de band ook nog eens tegen over elkaar stond in de rol van het management, waar het zo bleek dat er niet al te nauw met de cijfers werd omgesprongen) komt het beste van een band naar boven. Pete Townshend schreef het hele album Quadrophenia zelf en maakte een fantastisch eindproduct, wat mij betreft het beste wat de band ooit maakte.

Ook synthesizers maakte nu echt opwachting op het album en dat is goed te horen. Toch is de band uitstekend op dreef en kwam de ene naar de andere mooie melodie bovendrijven. The Rock behoort wat mij betreft hier zeker toe. Ik ben normaal gesproken niet zo’n uitgesproken fan van instrumentale muziek, maar op dit nummer komt al het goede van het album naar voren.

Hier laat Keith Moon zien waarom het zo’n uitstekende drummer was. Hij eist een duidelijke hoofdrol op, maar ook de rest van de band laat zich niet onbetuigd. En de zang dan: die mis je niet in deze ruim 6 minuten lange instrumental. Tempowisselingen, verschillende melodielijnen en steeds weer de terugkerende drumpartijen van Moon maken dit tot de sleuteltrack van het album.  Alles komt samen in deze compositie en laat dus ook zien waar de heren instrumentaal toe in staat zijn. Daarnaast is het ook de perfecte opmaat voor het laatste nummer van het album: Love Reign O’er Me.

Keuze Danny den Boef: Roger Daltrey – One Man Band (1973)

Gevoel

Laat ik beginnen door te bekennen dat ik nooit een echt grote fan van The Who ben geweest. Niet dat ik er ook maar iets op tegen heb, het ligt gewoon niet heel erg in mijn muzikale straatje. Waar ik wel altijd direct aan moet denken bij The Who en wat verder vrij weinig met de band te maken heeft, is een geniale sketch van Family Guy met als onderwerp het nummer Baba O’Riley. Google het eens zou ik zeggen. Anyway, terug naar het onderwerp. Als derde lid van The Who kwam Roger Daltrey in 1973 met zijn eerste soloalbum. Best opmerkelijk als zanger van een band om niet als eerste iets solo te proberen, maar dat terzijde. De plaat kreeg de simpele maar doeltreffende titel Daltrey en het hoofd van de zanger sierde uitgelicht als een soort heilige de goudkleurige voorkant, de lichtblauwe ogen indringend kijkend vanaf het papier. Een doeltreffende keuze.

Als opener krijgt de nietsvermoedende luisteraar het nummer One Man Band voorgeschoteld. En dat is best te begrijpen. In een kleine 4 minuten komt het licht tragische levensverhaal van een straatartiest, inderdaad een eenmansband, voorbij. Het is een zwaar leven waar letterlijk geen droog brood mee te verdienen valt maar toch blijft de muzikant in kwestie zich vastklampen aan zijn taak; het opfleuren van het leven van elke willekeurige voorbijganger. De tragiek spat door de speakers uiteen in een mistige damp van medelijden.

For three days now I haven’t eaten at all
My my I must be getting so thin
Soon my cap won’t be large enough
To drop a half a crown in.

So hey there mister don’t you look so sad,
Don’t look so ill at ease
I can play you any song you chose
To cheer up the life you lead…

Nu moet ik toch iets van de romantiek uit de bovenstaande tekst weghalen door te bekennen dat ik in essentie een bloedhekel heb aan one man band’s. Ik weet niet precies wat het is, maar ik trek het heel erg slecht. Het bereikt niet het niveau van diepe haat zoals ik die ook koester voor clowns *rilling*, maar het komt enigszins in de buurt. Toch weet het nummer een bepaalde sympathie op te roepen. Naar mijn idee is dat ergens te verklaren als je weet dat Leo Sayer (samen met David Courtney) het nummer schreef. En die heeft uiteraard de nodige ervaring met het bezingen van de wat minder gelukkige mensen in onze maatschappij. Sayer kan als geen ander een tragische lading op een enigszins lichte manier brengen.

Ten tijde van het verschijnen van het nummer, was Roger Daltrey al een zeer grote naam. Het album deed het daarom ook zeer behoorlijk. Giving It All Away, eveneens geschreven door Sayer, werd zijn grootste solohit. One Man Band deed helaas weinig. Gedurende die periode kende nog niemand Leo Sayer. Dat zou snel veranderen want kort na het uitkomen van het album Daltrey, verscheen zijn debuut Silverbird. Nog geen jaar later was er al een opvolger genaamd Just A Boy. De oplettende lezer leest in die laatste titel ongetwijfeld een zin uit het nummer Giving It All Away. Vreemd is dat niet, want op die plaats staat Sayer zijn eigen versie van het nummer, maar ook die van One Man Band. In deze uitvoering wist het nummer blijkbaar wel te boeien, want het stootte door tot de Britse top 10. Een beetje zuur voor Daltrey wellicht, maar daar gaan we geen medelijden mee hebben natuurlijk. Op de één of andere manier past het nummer beter bij Leo Sayer. Hij weet er een gemeender gevoel in te leggen.

Het neemt echter niet weg dat One Man Band een onderschat nummer is. In welke uitvoering dan ook. Net als de bezongen band, is er te weinig aandacht voor dit nummer. En dat is minstens even tragisch.

Oh I’m a one man band
Nobody sees nor understands
Is there anybody out there who could lend a hand
To my one man band?

Keuze Tricky Dicky: Naked Eye (1974)

Verplicht nummertje

We kennen allemaal Tommy en een aantal hits van de band mede vanwege de intro’s bij de televisieserie CSI: Who Are You, Won’t Get Fooled Again en Baba O’Riley. De laatste was overigens alleen in Nederland een hit. Vanaf het begin had ik ‘iets’ met The Who. Na Tommy kocht ik in een rap tempo My Generation, Sell Out, Who’s Next, Quadrophenia en Live At Leeds. En met enige regelmaat kon ik oude singles voor een prikkie in de uitverkoopbak vinden. Na 1982 zou het 24 jaar duren voordat er een nieuw album uitgebracht zou worden en tot mijn grote plezier komt er volgende maand (eindelijk) weer eentje: Who.

Een ondergewaardeerde parel van The Who kiezen is geen gemakkelijke zaak, want heel veel moois krijgt te weinig aandacht. Indien ik één per album zou moeten kiezen kom ik respectievelijk uit bij A Legal Matter, A Quick One While He’s Away, Armenia City In The Sky, Go To The Mirror, Bargain, The Punk And The Godfather, Slip Kid, Trick Of The Light, You Better You Bet, Eminence Front en It’s Not Enough. En op Live At Leeds natuurlijk Young Man Blues, maar die werd gelukkig door mede-blogger Alex gekozen. Echt, ga ze beluisteren….verplichte rock-kost.

Maar mijn keuze is een andere. In 1974 brengen ze een verzameling met allerhande liedjes uit: Odds & Sods vol van out-takes en rariteiten. Daarop staat Naked Eye, dat al sinds 1970 live gespeeld werd al dan niet verwerkt in een lange jam van My Generation. Het zou oorspronkelijk al in 1970 als EP uitgebracht worden, maar terzijde geschoven ten faveure van de rock opera Lifehouse, die er overigens ook nooit kwam. Diverse tracks kwamen uiteindelijk op Who’s Next terecht.

Naked Eye is de belichaming van de kracht van The Who op hun hoogtepunt als een live-band. Op de studio-uitvoering zingt Roger Daltrey vers 1 en 3 en Pete Townshend het middelste deel. Het lied – geschreven door Townshend – gaat over de donkere zijde van de zestiger jaren (die aan de oppervlakte zo lieflijk waren) en tegelijkertijd wat het continu toeren met de band voor zijn relatie betekende:

You sign your own name and I sign mine
They’re both the same but we still get separate rooms

In de clip (Isle Of Wight 1970) neemt Daltrey alles voor zijn rekening.

Keuze Willem Kamps: Pete Townshend – Face The Face (1985)

Let’s Face it

De wie? Nou, The Who. Pete Townshend, Roger Daltrey, John Entwistle en Keith Moon. Ik lepel ze nog zo op. Vroeger wist ik van meerdere bands alle leden op te noemen, dat is er nu niet meer bij. Elbow vind ik bijvoorbeeld een geweldige band maar veel verder dan Guy Garvey kom ik niet. Tool: Maynard James Keenan. De anderen, de gitarist, de drummer? Ik zou het niet weten. Vroeger spelde ik de platenhoezen. Met de komst van de cd en vaak kleine gekleurde kutlettertjes is dat langzamerhand verdwenen. Wat ook was: ik legde een elpee op de draaitafel en ging er echt voor zitten, hoes bij de hand. Nu klinkt er altijd muziek, maar ben ik vaak bezig met andere dingen, iPad of telefoon bij de hand.

Voordeel van het kennen van de namen (ik heb het dan over het pre-internettijdperk) is de herkenning wanneer er een soloproduct wordt afgeleverd. Zo dus ook bij Pete Townshend. Hé, Pete Townshend van The Who heeft een plaat uitgebracht! Weer een plaat uitgebracht, want het was inmiddels zijn vierde soloalbum waarop Face The Face staat. Het was de eerste single van White City (A Novel) en je hoort in het refrein – het Face The Face – weliswaar een vleugje van The Who, maar verder wijkt het behoorlijk af. De swingende bigband, de rollende bas en de scheurende mondharmonica. Vreemd genoeg had de up tempo boogie amper succes in Engeland. Hier deed ie het beter: #9 in de Top 40.

White City maakt Pete Townshend in een periode dat The Who inactief is, wat hem alle ruimte geeft om z’n eigen ding te doen. Naast muziek maken – gitaar, bas, viool, toetsen, drums – is hij vooral actief als schrijver, al was hij daar al langer mee bezig: songteksten en libretto’s voor zijn rockopera’s, maar ook artikelen en gedichten. Ook startte hij in de seventies al een eigen uitgeverij (Eel Pie Publishing Company) en opende hij zijn Magic Bus Bookstore. In ‘83 nam hij zelfs een baantje aan bij de beroemde Faber & Faber-uitgeverij, als acquisiteur. Later bracht hij daar in ’85 Horse’s Neck uit, een bundel korte impressionistische autobiografische verhalen.

Inmiddels is Pete 74 en treedt hij met Roger Daltrey (75) nu en dan nog op als The Who, de naam die zij in 1964 aan hun band gaven, na kort The High Numbers te hebben geheten. Deze maand verschijnt zijn romandebuut, The Age Of Anxiety. Voor de muziek is wat Pete doet niet meer zo urgent, het herhalen van vroeger. Misschien straks zijn roman, maar let’s face it, hij heeft heel veel moois gemaakt. Pete Townshend is en blijft een gerespecteerd multi-talent. Niks wie?!

Keuze Joop Broekman: Tea & Theatre (2006

Het is mooi geweest

De avond van 6 juni 2007. Eindelijk zag ik The Cult. Maar ik was niet voor The Cult naar het Rotterdamse Ahoy gekomen. Leuke bonus, maar ze stonden in het voorprogramma van The Who. En dat was de band waar ik een kaartje voor had gekocht. Dat ik de dag daarna nog een belangrijk vakexamen had (voor de kenners: Assurantie-B) vond ik veel minder boeiend. Ik wilde een mooie avond met muziek waarmee ik was opgegroeid. En om mij heen 15.000 anderen met dezelfde wens. Complete families stonden er. Hele generaties. Opa’s en oma’s met kun kinderen en kleinkinderen.

Het werd een prachtig concert. Roger Daltrey en Pete Townshend stonden te schitteren op het podium, met hulp van vier gedreven muzikanten in hun kielzog. Zelden zulk perfect geluid in Ahoy meegemaakt (alleen bij Muse tijdens de Resistance tour, een paar jaar later). Alle grote hits kwamen voorbij, en er was ook aandacht voor Endless Wire dat een jaar eerder uitkwam. Van die schijf was Tea & Theatre de afsluiter van het optreden. Een ontroerende akoestische versie met alleen Townshend op gitaar en Daltrey achter de microfoon. Mooier kon gewoon niet. Toen het echt allemaal afgelopen was, namen de twee heren het applaus dankbaar in ontvangst. In mijn hoofd maakte ik een hele diepe buiging.

Tea & Theatre is een moment van zelfreflectie. Een blik op het verleden, met personen die er nu niet meer zijn. Een algemeen nummer, maar de link met John Entwistle en vooral Keith Moon is zo gelegd. Een bakkie thee er bij. Die goeie ouwe tijd is geweest. Maar wat kun je daar dus zo mooi over schrijven.

One of us – gone
One of us – mad
One of us – me
All of us sad
All of us sad

Lean on my shoulder now
This story is done
It’s getting colder now
A thousand songs

Keuze Kari-Anne Fygi: Tea & Theatre (2006)

Rauw

Ik maak nooit veel vrienden als ik zeg dé band uit de jaren zestig niet The Rolling Stones of The Beatles is. Ben je gek. Dé band, dat is The Who. Ruig, ongecontroleerd, met echte rock ’n roll in lied en drift. Punkers voordat punk bestond.  The Who beïnvloedde niet alleen de beste Nederlandse rockband aller tijden, Golden Earring, maar wat dacht je van Oasis? (Jaja, dat deden The Beatles ook, maar laat me even mijn punt maken.) Nog sterker: de hele Britpop! Plus Pearl Jam. Godbetert, de hele grunge!

Het grappige is, de Earring werd beter dan The Who, en Pearl Jam’s uitvoeringen van Love, Reign O’er Me en Baba O’Riley – nou, die zijn beter dan het origineel. En zo hoort het, je bent het beste van het beste als je het stokje doorgeeft aan andere fakkeldragers.

Voor Ondergewaardeerde Liedjes draag ik niet The Seeker aan, niets van het epische Tommy (1969), of Quadrophenia (1973), niets van Live At Leeds (1970), de beste live-elpee ooit. En geen nummer van mijn favoriete The Who-album Who’s Next (1971). Het is geworden: Tea & Theatre uit 2006. De eerste twee tekstregels zetten je op het verkeerde been. Is het een parelkettingliedje?

Will you have some tea
At the theatre with me?

Maar de twee regels die volgen bevat alles wat The Who is.

We did it all
Didn’t we?

Tea & Theatre gaat over vergankelijkheid. Dat is melancholie op zijn mooist! The Who bestaat niet meer, alleen twee oude mannen, Roger Daltrey en Pete Townshend die alles hebben meegemaakt.

This story is done
It’s getting colder now
A thousand songs
Still smoulder now
We play them as one
We’re older now
All of us sad
All of us free
Before we walk from this stage
Two of us

Tea & Theatre staat in de studioversie op wat eigenlijk hun laatste album was: Endless Wire uit 2006. Was, want deze maand komt er gewoon een nieuw Who-album uit. Best onverwacht, Pete Townshend moest er namelijk 13 jaar lang niets van weten, hij vindt optreden al een waar drama. Laat staan nieuw werk maken. Maar dat is rock ’n roll in de 21ste eeuw. Na zo’n mooie zwanensong gewoon doorgaan.

De versie die ik heb gekozen, is niet de studioversie, maar een live-opname uit 2013, van Quadrophenia – Live in Londen. Want Daltrey zingt hier rauwer.

[polldaddy poll=10448913]

2 comments

  1. Bedankt voor de info. Ben een stuk wijzer. Maar my Generation is toch de ultieme Who song, voor mij dan.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.