Toen we jong waren, konden we aan onze vriendjes en vriendinnetjes moeilijk toegeven dat we dat éné lied eigenlijk wel goed vonden. Lachsalvo’s zouden volgen en voor je het weet ben je het lulletje of mutsje van het schoolplein. Toen volgde de radio met de term ‘fout’ en omdat we graag alles verengelsen kwam Guilty Pleasure in zwang: iets leuk vinden, maar je er toch over schamen. Zoals in je vrouw’s ondergoed lopen, bijvoorbeeld. Of smartlappenkaraoke zingen. Of het songfestival volgen. Of….
Inmiddels zijn wij bij Ondergewaardeerde Liedjes elke schaamte ontgroeid en durven we hardop te zeggen, dat we iets leuk of goed vinden ondanks dat de goegemeente met enig dedain er naar kijkt. Fout is het nieuwe goed!
P.S. Lees hier deel 1 (hier) en deel 2 (hier).
Keuze Tricky Dicky: Sergio Mendes & Brasil ’66 – Constant Rain (1966)
Mooi niet
Volgens mijn moeder stond ik met drie jaar al voor de platenspeler te schreeuwen, dat er een nieuw schijfje in moest. Het was zo’n ouderwets ding waar je een singletje in moest schuiven. Ook als lagere schoolkind wilde ik muziek horen, maar in die dagen was ik aangewezen op de platenkast van mijn ouders. Ik heb er in de platenkast van de ouders al eens over geschreven dat daar niet louter meesterwerkjes in stonden, maar wel Edith Piaf, Al Martino, Herb Alpert, Frank Sinatra en (sstt…niet verder vertellen) Sweet Sixteen (Peter). En ook een A&M verzamelaar met het lied Constant Rain. Ondanks mijn jeugdige leeftijd vond ik het fantastisch klinken. Dit kwam op het schoolplein natuurlijk niet ter sprake; daar werd over de Veronica Top 40 gesproken.
Het lied klonk apart: een sitar, het ritme met de piano en het meerstemmig zingen van Lani Hall en Janis Hansen: Chove Chuva. Het verveelt niet en maakt je vrolijk, ondanks dat het verhaaltje over een verloren liefde gaat. Niet dat ik dat toen begreep, want in 1966 was ik druk bezig Nederlandse volzinnen te leren spreken. Nu weet ik, dat hun eerste album direct platina werd met de megahit Mas Que Nada, en dat ze in den beginne voornamelijk covers speelden. Desalniettemin hadden ze wereldhits met The Look Of Love, The Fool On The Hill, Scarborough Fair en For What It’s Worth.
Sergio Mendes had bijzonder weinig succes met zijn jazzmuziek, totdat Herb Alpert hem onder zijn vleugels nam en er een vleugje pop aan toevoegde. In de studio werd tevens besloten om deels in het Engels en deels in het Portugees te zingen. De Amerikaanse zangeressen spraken geen letter buiten de grens, dus alles werd fonetisch ingezongen. Mendes heeft ook in de jaren ’80 nog diverse hits gehad en zijn album Brasileiro (1992) leverde hem zelfs een Grammy Award op. Dankzij The Black Eyed Peas’ versie van Mas Que Nada in 2006 kwam hij wederom in de schijnwerpers. Sindsdien heeft hij nog 3 albums uitgebracht.
Keuze Erwin Herkelman: Les Humphries Singers – To My Father’s House (1970)
Niet van míjn vader
Ik neem het mijn vader toch wel kwalijk dat hij, als kind van de seventies, mij nóóit heeft gewezen op het bestaan van de Les Humphries Singers. Want juist in het decennium dat deze multiculturele zanggroep excelleerde, zag hij kennelijk meer in vage bands als Pink Floyd, Led Zeppelin en Crosby, Stills Nash & Young.
De Engelsman Les Humphries richtte de zanggroep eind jaren ’60 op, nadat hij in Hamburg was gaan wonen. Zijn ‘Singers’ vielen op door het grote aantal leden en waren uniek door de diversiteit aan etnische achtergronden binnen de groep. Hun liedjes waren een mengeling van pop, gospel en country. De teksten waren weinig gecompliceerd en dat maakte het heerlijke niets-aan-de-hand-muziek, die lekker in het gehoor lag.
Gelukkig kwam ik in mijn voortdurende zoektocht naar muziek met eeuwigheidswaarde uiteindelijk tóch een van hun nummers tegen: To My Father’s House. En dat was een ontdekking! Wat een heerlijk, opgewekt geluid. De gezelligheid knalde uit mijn speakers. Ik kreeg spontaan zin om alle ramen en deuren open te gooien en de hele buurt mee te laten genieten van deze vrolijkheid. Iets hield me echter tegen. En dat was vermoedelijk mijn zorgvuldig opgebouwde imago. In de drie jaar dat ik nu in de wijk woonde koos ik mijn muziek zorgvuldig. Stampende hardhouse tijdens het klussen buiten, af en toe een happy hardcore-klassieker die ik nét iets te hard afspeelde en dat dan afgetopt met een paar knallende zomerrammers tijdens het barbecueën.
Ik heb het dan ook níet gedaan… Ik heb het plaatje in stilte geconsumeerd. En dat maakt het míjn ultieme guilty pleasure, die ik dan ook met enige schaamte deel. Maar als ú nou beloofd het niet door te vertellen aan mijn buren…
Keuze van Hans Dautzenberg: Love Unlimited Orchestra – Love’s Theme (1973)
Geef de suikerpot eens door!
Het welt. Het ontspringt. Als een bron met gouden honing die steeds sterker opborrelt. De lucht is stralend blauw, het gras is groen, de bijtjes vliegen, bloemen openen zich spontaan en de muziek zwelt verder aan tot een fontein van zoetigheid. Klaterende bergbeken stromen langs de glinsterende rotsen. Een cruiseschip vol hard hunkerende mensen drijft de haven binnen…vulkanen beginnen te spuiten. Klaroenstoten klinken in de verte en brengen hulde aan de liefde.
Nimmer was muziek zoeter dan Love’s Theme van Love Unlimited Orchestra. De zwaargewicht van de hijgsoul himself, Barry White, was de maestro die dit gezelschap dirigeerde tot grote disco- en slaapkamerhoogten. Ik heb er nooit iets van begrepen. Wát maakt dit zo, ehhh, lekker? Jawel, geachte jury, ik pleit guilty.
Doe mij nog maar een klontje.
Keuze Willem Kamps: The Sweet – The Six Teens (1974)
Uit de muzikale beerput
Het is toch een vorm van coming out, het uitspreken van je guilty pleasure. Situatie en omstandigheden zijn bepalend om dat al dan niet te doen. Nu ik ouder ben, is de drempel een stuk lager, al nemen de guilty pleasures wel in omvang toe, qua muziek dan. Aan zadelruiken doe ik nog niet.
Veel nummers waar ik vroeger moeite mee had, kan ik nu wel en soms heel erg waarderen. Dat betekent niet dat ik daar dan meteen mee te koop loop. Voor het niemendalletje van France Gall, Poupée De Cire, Poupée De Son, zal mijn omgeving mij nog altijd raar aankijken. Dusty Springfield daarentegen, kun je nu met goed fatsoen noemen; de meest soulvolle blanke zangeres uit de sixties. Volkomen geaccepteerd en gewaardeerd door de ‘kenners’. Vroeger had ik er niks mee, een tut hola met een vreselijk kapsel. Maar nu zwijmel ik weg bij I Just Don’t Know What To Do With Myself. Mooi gecoverd ook door The White Stripes, om mijn vernieuwde perspectief maar even te onderbouwen.
Wat ook nog steeds vreemd wordt gevonden, is The Sweet. Bubblegum-muziek maakten ze: Poppa Joe, Coco, Funny Funny. Teenyboppers waren het, uit die kneuterige stal van Chinn & Chapman, waartoe ook Mud, Smokie en Suzi Quatro behoorden. Later werd het glamrock, met de standaard plateauzolen, glimmende jumpsuits, eyeliner en strak gecoiffeerde haardossen: Blockbuster, Hell Raiser, Ballroom Blitz. Maar, nog steeds een onvolwassen, wat kinderachtig geluid met een beschamende presentatie.
Medio ’74 is het keerpunt, al wil je niet gezien worden bij het dempen van deze muzikale beerput. Onbegonnen werk. Met The Sweet kom je niet thuis. Dus ook The Six Teens van die neprockers wordt gerubriceerd onder de K van kut. Maar eigenlijk, eindelijk, is het écht een goed nummer, nota bene nog van diezelfde Chinn & Chapman! Wel hebben de heren goed geluisterd naar de ahahaaah-koortjes van Uriah Heep, maar die pasten mooi in de hardrock van die tijd.
Helaas bleef het kauwgomimago aan de band kleven en hielden ze het begin jaren ’80 voor gezien. Ook de seks, drugs en rock ‘n roll-dood van zanger Brian Connolly – hij had als hobby het krijgen van hartaanvallen en zoop zich tenslotte dood – kon hun nalatenschap niet meer redden. Toch, nu, hier bij ondergewaardeerde liedjes, met een lichte blos op de kaken, een kleine rehabilitatie voor The Sweet met The Six Teens. Want life goes on, and you know it ain’t easy.
Keuze Martijn Vet: Bucks Fizz – The Land Of Make Believe (1982)
De soundtrack van twee koppige generaties, en daar dan de nog foutere opvolger van
In mijn jonge tienerjaren wilde mijn geweldige vader me nog wel eens sponsoren om het geld voor een singletje (zes gulden) bij elkaar te krijgen. Over smaak werd niet heel erg getwist (de jeugd, wilde popmuziek, ach ja), maar één keer werd zonder verdere discussie een veto uitgesproken. Die Engelse mafkezen die het songfestival hadden gewonnen, daarvoor moest ik zelf maar de spaarpot omkeren.
Het moet weken van zakgeld sparen hebben gekost voordat ik Making Your Mind Up van Bucks Fizz dan toch eindelijk aan mijn collectie kon toevoegen. Vermoedelijk een weekje voordat hij uit de Top 40 verdween en voor 1 gulden 95 in de uitverkoopbak zou belanden. Maar het plezier dat ik eraan beleefde om de soundtrack van twee koppige generaties door het huis te laten schallen op mijn platenspelertje met ingebouwde 1 watt-speaker is niet te beschrijven.
Land of Make Believe, waarmee de groep een jaar later opnieuw op nummer 1 terecht zou komen, vond ik nog veel beter. Ik durfde evengoed niet mijn vaders mening over dit epos te vragen, laat staan dat ik om een bijdrage voor het singletje ging zeuren. Mijn zakgeld heb ik er ook niet aan besteed, me kennelijk al bewust van de foutheid van het liedje. Een gedragen intro met belletjes, een deinende 80’s beat, koortjes, een modulatie en een elfjarig kind dat een gedicht kweelt om het af te sluiten… Steengoed nummer.
Keuze Freek Janssen: Scorpions – Still Loving You (1984)
Nog altijd overeind gebleven na al die jaren, in tegenstelling tot hun andere ballads
Mijn muzikale bewustwording begon ergens rond 1987, de tijd van Bon Jovi en Europe. Het was mannen met luipaardprintjes en lange matten wat de klok sloeg. Hardrock was helemaal het dingetje.
Veel hardrockbands maakte een soortgelijke ontwikkeling door. Ze begonnen met stevige albums, maar hoe populairder ze werden, des te meer ze in de gaten kregen dat je heel veel geld kon verdienen met ballads. Van Aerosmith tot Whitesnake; op een gegeven moment gingen ze allemaal op de softe tour. Pallets vol met rockballads-CD‘s werden verkocht aan een publiek, dat niet zo veel had met het ‘kattengejank’ van gitaarsolo’s (vrij naar mijn zus) maar de liefdesliedjes wel kon verteren.
Wind of Change was mijn eerste kennismaking met de Duitse Scorpions. Een typische rock ballad met een politiek tintje; het liedje ging over het einde van de Koude Oorlog. Niet veel later herhaalden ze het trucje met Send Me An Angel, ook al zo’n draak van een ballad.
Still Loving You is in feite niet veel anders dan een rockballad. Maar in tegenstelling tot de andere softe hits van de Duitser is dit een liedje dat je blijft verrassen. Alle bombast ten spijt, elke keer als ik het hoor, ontdek ik weer wat nieuws. Ook na dertig jaar is Still Loving You nog overeind gebleven, ondanks dat het (met name door die andere Scorpions-hits) een beetje een fout imago heeft gekregen.
Keuze Eric van den Bosch: Sade – Is It A Crime (1985)
Smooth jazz, maar vooral een band
Guilty pleasures heb ik eigenlijk niet. Het veronderstelt een vorm van schaamte, die ik als liefhebber van Status Quo en hair-metal al decennia voorbij ben. Opvallende buitenbeentjes in mijn muziekcollectie zijn er wel. Albums van Tori Amos, Janet Jackson, The Bee Gees en Randy Crawford bijvoorbeeld. En misschien wel de grootste favoriet in die categorie: Sade. Ik ontdekte haar net als de rest van de wereld bij haar debuut Diamond Life, maar haar beste werk was het navolgende album, Promise.
Nou ja, háár beste, hún beste. Want Sade is weliswaar de naamgeefster, maar het is al jaren een band van vier personen, met naast Helen Folesade Adu ook nog bassist Stuart Denman, gitarist/saxofonist Stuart Matthewman en toetsenist Andrew Hale. De oorsprong van de band ligt in de latinband Pride met Matthewman en Denman, waar Sade aanvankelijk achtergrondzangeres was. Hale kwam erbij nog voor het debuut en met zijn vieren zijn ze al die jaren een band gebleven. Zonder Sade Adu hebben de heren nog een nevenproject gehad, Sweetback, met diverse zangers en zangeressen.
Natuurlijk, de band Sade is een zwaar gestileerde smooth jazz-act waarbij niets aan het toeval overgelaten lijkt. Toch weet de band de lounge-act te ontstijgen, vooral door de buitengewone muzikanten in deze band. Niet voor niets heeft de band ook instrumentale tracks op albums staan. Hoe goed ze zijn blijkt vaak in de details, zoals ook in dit nummer, Is It A Crime. Er zijn twee momenten waar ik altijd even mijn oren spits. Beide met percussie, zo wil het toeval, maar ook de details in de andere instrumenten zijn fraai. Het eerste moment dat ik even overeind ga zitten is het glissando geluid op de conga op 1:10, vlak voordat Sade Adu inzet met de zang. Het tweede is het subtiele roffeltje op de hi-hat op 4:40, vlak nadat piano, bas en sax even hun gang mochten gaan.
Technisch is Sade Adu misschien niet de meest vaardige zangeres, maar ze is buitengewoon herkenbaar én ze speelt in haar zanglijnen voortdurend met de instrumentale partijen. Anders dan misschien wel eens lijkt, is Sade bepaald geen zangeres met begeleiding, het is een band. Mocht u nog niet overtuigd zijn van de kwaliteiten van deze band, luister dan eens naar de meesterlijke cover van Thin Lizzy’s (!) klassieker Still In Love With You, die ze een paar jaar geleden uitbrachten.
Ooit begon de band in de Britse neosoul-stroming met bijvoorbeeld Jamiroquai en Soul II Soul. Bij het zesde album in 26 jaar, Soldier Of Love uit 2010, is het geluid niet wezenlijk veranderd in een volkomen andere muziekwereld. Alleen al daarom is Sade een bijzondere band.
Keuze Danny den Boef: Céline Dion – It’s All Coming Back To Me Now (1996)
Pandora’s doos
Céline Dion. Enkel die naam zal voor velen aanleiding zijn om gillend een willekeurig raam uit te springen. Ik denk dat er meer mensen zijn die willen ruilen met de naar de bodem gezonken Jack uit de film Titanic waar bovengenoemde de titelsong voor schreef, dan ooit nog een nieuw album van haar te moeten luisteren. Ok, ik overdrijf wellicht, maar ik heb me verbaasd over de haast collectieve haat richting alles wat miss Dion uitbrengt. Toch verkoopt ze met gemak het Gelredome uit, dus ach, het zal allemaal wel meevallen.
Feit blijft dat ze de laatste jaren weinig schokkends heeft uitgebracht. Dat was in de jaren ’90 wel anders. Zoals het album Falling Into You uit 1996. De albumopener was het epische It’s All Coming Back To Me Now. Vanaf het eerste moment dat ik het hoorde, toch alweer ruim 20 jaar geleden, sloeg het in als een bom. De muzikale bombast, de indrukwekkende power van Céline en de eveneens indrukwekkende lengte van het nummer, alles klopte. Musical grootheid Andrew Lloyd Webber noemde het zelfs ‘het nummer van de eeuw’. Ik heb wel een voorkeur voor de bijna 8 minuten durende versie, de radioversie is een beetje gemankeerd.
Jaren later kwam ik er pas achter dat het nummer eigenlijk een cover is. En wel van het mij volledig onbekende Pandora’s Box. Die namen het nummer jaren eerder op met dezelfde producer als Dion, Jim Steinman. Het nummer is verrassend trouw aan het origineel, en werd ingespeeld door zo’n beetje dezelfde kliek muzikanten als die van Meat Loaf, waaronder Todd Rundgren. Laat ik er maar gelijk aan toevoegen dat Meat Loaf zelf in 2006 eveneens een cover maakte van het nummer, maar daar wil ik niemand aan herinneren. Ooit nog. Niemand.
Ik noem dit nummer geen Guilty Pleasure, gewoon omdat ik een bloedhekel heb aan die definitie. Daarnaast ben ik er van overtuigd dat er eigenlijk maar twee definities in de muziek zijn. Je vind het goed, of niet. Simpel. Dus als je fan bent van Céline Dion, good for you! Het mooiste aan muziek is juist die diversiteit. Daar is geen goed of fout aan te hangen.
Keuze Peter van Cappelle: Kelly Family – Fell In Love With An Alien (1997)
De soundtrack van het voorjaar van ’97
Er zouden een hele hoop nummers in aanmerking kunnen komen om iets over te schrijven, want ik heb nogal wat muzikale guilty pleasures. Op Spotify heb ik een playlist van mijn guilty pleasures, waarbij de teller inmiddels op 417 nummers staat. Ik heb uiteindelijk gekozen voor een jeugdherinnering van een band, die inmiddels een beetje in de vergetelheid is geraakt. Al kwam ik er achter dat ze afgelopen oktober nog hebben opgetreden in het Twentse Rossum, maar dat is volledig langs mij heen gegaan. Ik heb het over de Kelly Family.
De Kelly Family heeft natuurlijk iets heel sufs. Een rondreizende familie die samen gebroederlijk muziek maken. Een grote happy family waar, behalve dat ze als een soort zigeunerfamilie rondreisden, weinig spannends aan is. Het is allemaal mierzoet. Net als hun eerste hit David’s Song (toen het nog echt jonkies waren) en de nummer 1 hit I Can’t Help Myself (I Love You, I Want You). De laatstgenoemde hit kwam uit hun comeback periode in de jaren ’90. Voor mij de periode van een onbezorgde jeugd. Een jaar later scoorden ze een hit met het nummer, dat ik nog altijd tot één van mijn grootste guilty pleasures reken: Fell In Love With An Alien.
De bijbehorende videoclip is natuurlijk heel fout. Net als de songtekst. Maar muzikaal is het gewoon een goed folkliedje met een goede melodie. Voorzien van een meezing-refreintje om een groot publiek mee te laten zingen, goede samen gezongen harmonieën, en een sitar-achtige solo. Toen dit 20 jaar geleden een hit was ik 8 jaar. Dit nummer kwam regelmatig op de radio, en daarom een beetje voor mij de soundtrack van dat voorjaar. Als ik het weer terug hoor ben ik weer even terug in het voorjaar van 1997. Sentiment ten top dus, maar muzikaal vind ik het stiekem ook nog steeds een goed liedje.
Keuze Ronald Eikelenboom: Marco Mengoni – L’essenziale (2013)
Muziek voor bij de pasta
Eigenlijk is het allemaal de schuld van Ilja Leonard Pfeijffer. Hij schreef de roman La Superba en vanaf dat moment wilde ik nog maar één ding: Italiaan worden. En daar hoort, naast pasta, chianti, een Fiat en een Vespa, Italiaanse muziek bij. In de roman wordt Fabrizio De André genoemd, een echte cantautori. En die is goed, maar niet goed fout.
Nee, dan Marco Mengoni. Winnaar van de Italiaanse X-Factor in 2009. Winnaar van het Festival San Remo in 2013. En deelnemer voor Italië bij het Eurovisiesongfestival 2013 met het nummer L’essenziale. Zevende werd hij daar met het lied. Twee plaatsen hoger dan Anouk met haar vogeltjes.
Normaal gesproken luister ik nooit naar X-Factor winnaars, of naar Eurovisiesongfestival deelnemers, maar Marco schalt hier regelmatig door het huis, al een jaar of vier.
Keuze Victor Romijn: Il Volo – Grande Amore (2015)
Kippenvel
Het was een songfestivalavond als alle andere. Kijken en luisteren naar verschrikkelijke en minder verschrikkelijke liedjes, en ondertussen via twitter en whatsapp kritiek leveren op wat er gebeurde. Al een een paar keer overwoog ik te gaan slapen, maar toch kwam er elk keer weer een nummer waardoor ik nog eventjes bleef zitten.
Aan het einde van de avond, als 27ste land, mocht Il Volo het festival namens Italië afsluiten. Al bij de intro voelde ik: dit is bijzonder. Drie operazangers (een bariton en twee tenoren) van amper twintig jaar brachten een liefdesnummer, met een overtuiging alsof ze het al jaren deden. Twee en een halve minuut heb ik met kippenvel zitten luisteren en ik kreeg geen rake opmerking meer uit mijn handen. Twee coupletten, twee bruggen en twee bombastische refreinen, meer is het niet. Een Italiaans liefdesliedje dat alleen maar in het Italiaans zo mooi kan klinken. Ondanks dat ik nauwelijks begreep waar het over ging raakte dit nummer me diep in mijn hart en stroomden aan het einde de tranen over mijn wangen. Geheel tegen mijn principes in heb ik op ze gestemd, maar het heeft niet mogen baten: ze zijn derde geworden.
[polldaddy poll=9671310]
Het Pandora’s Box-album is zéér de moeite waard. Vier fantastische zangeressen – onder wie Ellen Foley – en Steinman op zijn best (en zijn potsierlijkst tegelijk). Overigens wás Pandora’s Box een Jim Steinman-vehikel en waren alle tracks van zijn hand, afgezien van een stukje Verdi en een Doors-cover.