Alhoewel de rechten van het lied aan John Lee Hooker & Alan Wilson toebehoren is er het lied My Black Mama uit 1929 van bluesman Son House, waaruit toch wel blijkt dat zij behoorlijk leentjebuur gespeeld hebben.
Ain’t no heaven, aint no burnin’ hell
Where I’m goin’ when I die, can’t nobody tell
De legende zegt dat House het lied componeerde toen hij een gevangenisstraf uitzat wegens moord, alhoewel de daad verdacht veel op zelfbescherming lijkt. Wellicht had zijn zwarte huidskleur er iets mee te maken. Desalniettemin zat hij er maar 2 jaar van de 15 jaar uit.
Hoe dan ook, in 1970 maken John Lee Hooker en Canned Heat een dubbelalbum, dat overigens het eerste album van Hooker werd dat in de albumlijst terecht kwam. In die uitvoering is het eigenlijk geen lied meer, maar een declamatie over de overtuiging dat er geen verlossing mogelijk is. Zwaar harmonicawerk en stampend gitaarspel (en voetenwerk) van Hooker, wat zo typerend voor zijn stijl van spelen is.
Everybody’s talking ’bout that, that burning hell
Ain’t no heaven and ain’t no burning hell
Where I die, where I go, can’t nobody tell
I say, oh, can’t nobody tell
Where I go, can’t no, can’t nobody tell
In 2009 besluit Tom Jones het na het succes van Reload, 24 Hours en de gouden samenwerking met Jools Holland zijn haar niet meer te verven en neemt een album met covers van gospel en bluesliedjes op: Praise & Blame. Een totaal andere stijl dan alle vorige albums. Geen (poging tot een) jeugdige uitstraling meer, maar muziek die bij zijn levenservaring past. Liedjes waar alle vetrandjes vanaf gesneden zijn en omgezet zijn naar een combinatie van gospel, blues, country, folk, rockabilly en soul. Een magistraal album en de critici noemden het zelfs het beste sinds 20 jaar.
Met natuurlijk Burning Hell: geen mondharmonica, maar geweldig slidewerk en de stem van Sir Tom. De verwijzing naar de legende dat Robert Johnson zijn ziel aan de duivel verkocht zou hebben in ruil voor muzikaal talent, wat hem niet zal overkomen. Je krijgt het er heel erg warm van.