Orgels. Het zijn van die instrumenten die geen middenweg kennen. Zet ze in de woonkamer met een vergeelde editie van Mijn Eerste Orgelles en het riekt naar de jaren zeventig en het zingen van stichtelijke liedjes. Leuk, maar ook een beetje creepy.

Gebruik ze in een nummer en het ronkende geluid doet direct denken aan een achtervolgingsscène in Starsky en Hutch of een late uitzending van Josephine Mutzenbacher op RTL. Ja, wij hadden geen internet ja! Bellbottom jeans zijn verplicht bij het orgel. Een kokosmat. En een foute snor.

Het orgel is cool. Of het orgel is extreem uncool. Er is geen compromis.

Keuze Katja van Nus: Nico – Ari’s Song (1969)

Snijdt dwars door je ziel – anders dat bootsmansfluitje wel

Naast een plaat van Reinbert de Leeuw en Vera Beths die werk van John Cage vertolken,  is The Marble Index één van de meest experimentele en meest intense platen die ik heb. Met de vergelijking van John Cage sla ik meteen – onbewust – de spijker op zijn kop, want er is een link: John Cale. In de vroege jaren zestig leerling van John Cage, kwam hij halverwege dat decennium Lou Reed tegen, samen vormden ze The Velvet Underground. En Andy Warhol wilde daar Nico bij als chanteuse.  The Velvet Underground & Nico is classic seks drugs & rock and roll.

Maar toen ging Nico in 1967 solo en kwam na een mooi liedjesalbum (Chelsea Girl, 1967) met The Marble Index.

De eerste keer dat je deze plaat opzet is een typisch #WTF-moment, zeker als je denkt dat je The Velvet Underground of Chelsea Girls te horen krijgt. John Cale arrangeerde de plaat; hij greep zijn kans en stortte zich er vol in met zijn hedendaags-klassieke achtergrond. De instrumentatie is sober, maar freaky.

Centraal op de plaat staat het harmonium, bespeeld door Nico zelf. Aanvankelijk dacht ik dat het een traporgel was, maar onlangs werd mij verteld door iemand die haar destijds live gezien heeft, dat het harmonium met de hand bediend werd. Dat verklaart de eenvoudige begeleiding op het instrument. Het werd het kenmerk van Nico.

Roses in the Snow was mijn aanvankelijke keuze. Je voelt de snijdende kou terwijl dat orgeltje maar doorspeelt. Het meisje met de zwavelstokjes.

Ari’s Song heeft datzelfde snijdende, maar deze snijdt dwars door je ziel – al was het alleen al door dat bootsmansfluitje dat ook nog eens door de melodie heen klinkt (overigens speelt John Cale hier ook nog mondorgel op, dus we slaan twee vliegen in één klap!).

Nico heeft Ari’s Song geschreven voor haar zoon, die ze kreeg met Alain Delon. Ari werd vooral door haar schoonouders opgevoed. Nico zal hem daar regelmatig hebben moeten achterlaten. Wat meer kun je doen dan een prachtig slaapliedje schrijven voor je zoon, waarin je hem toewenst dat hij mooie dromen heeft…

En luisterend naar deze melodie: mag je het wel een ‘liedje’ noemen? Ik vind van wel. De maakster noemde het immers zelf Ari’s Liedje.

Keuze Frans KraaikampBrian Auger, Julie Driscoll & The Trinity – Indian Rope Man (1969)

Als het orgel je al niet wegblaast, dan doet Julie het wel…

Weergaloos thema deze orgel-battle. Zelden heb ik zo getwijfeld over de te kiezen bijdrage. Er is zoveel moois in orgelland wat ik graag zou willen bespreken: Billy Preston, Dr. John, The Counts en zo kan ik nog wel even doorgaan. Uiteindelijk stuitte ik op Julie Driscoll, Brian Auger & The Trinity. Maar toen nog te kiezen uit alle te gekke liedjes die allemaal een blog waard zijn.. Zo vind ik persoonlijk When I Was A Young Girl  een schitterend Folk liedje met een orgeltje erin. Deze bijdrage gaat echter over een funky liedje met een orgeltje erin: Indian Rope Man.

Deze band is een sublieme samenwerking: de orgels van Brian Auger, de stem en het gitaarwerk van Julie Driscoll, Dave Ambrose op bass en Clive Thacker op drums. Wat een band! Het geheel heeft power, funky drive en staat als een huis.

Vanaf het begin zuigt het orgel je het liedje in. De ritme sectie speelt een funk-groove die echt duidelijk invloeden van het eind van de jaren zestig laat horen. De stem van Julie valt erin en pakt je meteen bij de kladden. Het gave van de stem is dat ze folky invloeden combineert met een rauw randje. Af en toe haalt ze heerlijk uit naar een hoge noot die er bijna schreeuwend uitkomt.

Die orgelsolo aan het eind van de song is de kers op de taart. Daarmee stijgt het geheel uit boven het niveau uit van een verdienstelijke vulling – waar orgels ook nog weleens voor gebruikt worden. Daarom is dit liedje (op dit moment) mijn ondergewaardeerde orgelliedje!

Keuze Freek Janssen: The Doors – Universal Mind (1970)

Voor Ray Manzarek, een van de meest invloedrijke organisten in de pop die ons vorig jaar op deze dag ontviel

The Doors maakten de orgel cooler dan hij ooit was geweest (of daarna nog zou worden).

Nu zou ik voor bijna elke track van deze weergaloze band kunnen gaan, omdat ze nu eenmaal een vaste organist hadden. En alsof ik niet reden genoeg had om hier een monument voor The Doors op te richten: Ray Manzarek is ons vandaag precies een jaar geleden ontvallen.

Die vent was zó belachelijk goed, dat ze niet eens een bassist hadden. Dat deed Ray ook even, terloops met zijn linkerhand (en twee vingers in de neus, moet je nagaan).

Universal Mind is een nummer waarin het orgel van Ray bijzonder goed tot zijn recht kwam. Dat geldt ook voor de blues-zanglijn van Jim Morrison en het jazzy gitaartje van Robby Krieger. The Doors op hun best: zo schizofreen als de neten.

Waarom het nummer nooit op een studio-album terecht is gekomen, is mij een universeel raadsel.

Keuze Eric van den Kieboom: The Doors – L.A. Woman (1971)

In mijn gedachten zie ik Manzarek in de studio achter zijn Hammond staan springen – dat kan niet anders

Riders on the Storm en Light My Fire waren de eerste kennismaking met The Doors via de Top 100 allertijden. Later kwam daar als vanzelfsprekend The End bij en pas jaren later kwam je er achter dat The Doors eigenlijk meer was dan alleen maar Jim Morrison!!

Dat kwam allemaal door één tel (!) in een liedje. Ik heb het wel eens vaker gezegd, bij Trouble van Coldplay, en ook bij Iris van Live, dat één tel in een liedje voor jou de kwaliteit van de song kan bepalen. Eén tel, voor de liefhebber van de lange liedjes is dat misschien een beetje raar, maar het is niet anders.

Het intro zou ook niet misstaan in de Intro-battle (maar dat terzijde), maar het hoogtepunt in de song en in het gehele oeuvre van The Doors loopt van 2:39 tot 3:02 waar Ray Manzarek  als het ware op de toetsen danst. In mijn gedachten zie ik hem in de studio achter zijn Hammond staan springen – ik kan me niet voorstellen dat je zo’n stukje zittend kan spelen.

Van 2:39 tot 2:55 is het een leuk stukje, en dan die ene tel op 2,56 die ik niet kan beschrijven maar waar ik gewoon elke keer weer vrolijk van word. Tijdens het tikken van dit stukje heb ik hem een stuk of vijf keer terug beluisterd en kan er gewoon geen genoeg van krijgen. Wat kan muziek toch met een mens doen.

Keuze Arnold le Fèbre: Anton Szandor LaVey – Satan Takes A Holiday (1995)

Lilliputters, zombies en satanistische orgels

Sommige mensen zijn als de dood voor clowns. Begrijpelijk. Ik zie ook niet zo veel humor in flapschoenen, fopneuzen en felgekleurde kleding. Wat sommigen met clowns hebben, heb ik met orgels. Je hebt van die funky orgeltjes waar weinig kwaad in schuilt en waar je spontaan een afrokapsel van krijgt. Aan de andere kant van het orgelspectrum heb je van die lekker scheurende Jon Lord-klanken of van die grote kerkorgels, waarbij Bach vanuit de hemel goedkeurend zit mee te knikken. Allemaal vrij onschuldig.

Maar… sommige orgels zijn duister, of liever gezegd: ronduit satanisch. Vooral als de organist uit vrije wil populaire deuntjes door de mangel haalt, en dit nog met plezier doet ook – van die ‘Stef Meeder speelt 101 leuke Nederlandse liedjes’-muziek. Ik krijg daar direct de meest buitenissige visioenen bij: The Omen- en The Exorcist-achtige taferelen, met hoofden die worden afgehakt, hysterische lilliputters, zombies die strompelend rond wankelen en een waanzinnige wetenschapper die achter zijn orgel voor de nodige sfeer zorgt. En voor de duidelijkheid: ik bedoel dit positief.

Het is dan ook niet zo heel gek – of althans, ik vind het niet zo gek – dat de grondlegger van het moderne satanisme ooit begonnen is als niet onverdienstelijk organist. Anton Szandor LaVey (oftewel Howard Stanton Levy, 1930-1997) is de geschiedenisboeken ingegaan als de omstreden oprichter van de Church of Satan, de Satanskerk. Het voert te ver om de wazige denkbeelden van LaVey of diens warrige Satanic Bible uit de doeken te doen, want veel interessanter is het om stil te staan bij zijn carrière als musicus.

LaVey gaf op jonge leeftijd al blijk van groot muzikaal talent en kon als vijfjarige leeftijd al uitstekend uit de voeten op viool, drums, hobo, trombone, piano en orgel. Op 16-jarige leeftijd speelde hij professioneel hobo in het San Francisco Ballet Orchestra en later werd LaVey zelfs benoemd tot de officiële organist van San Francisco. Hij werkte daarnaast als leeuwentemmer, goochelaar en organist in het circus en wist dus perfect hoe hij het publiek moest inpalmen. Een carrière als componist lag echter niet in het verschiet; LaVey kon dan weliswaar een heleboel instrumenten bespelen, maar geen leuke deuntjes schrijven. In plaats daarvan koos hij voor een carrière als, ehh… Hogepriester.

In 1995 (twee jaar voor zijn dood) verscheen zijn album Satan Takes A Holiday, dat is gevuld met achttien orgeldeuntjes. Het gaat voornamelijk om bewerkingen van variété-nummers die in het begin van de twintigste eeuw redelijk populair waren (met als uitzondering de cover van The More I See You) en voornamelijk handelen over zelfmoord, eenzaamheid en andere vrolijke onderwerpen. LaVey heeft niet alleen alles zelf ingespeeld, hij zingt ook af en toe. In het begeleidende boekje valt te lezen dat LaVey zijn kaleidoscopic vision applies to conjure forth occult musical treasures, sending them out into the ethers, to haunt and delight us.

Nu is het niet zo dat tijdens het luisteren naar het album de temperatuur in mijn woonkamer tot onder het vriespunt daalde en de tv spontaan ruis begon uit te zenden, maar fascinerend en hoogst intrigerend is het wel. Daarom, mijn orgelnummer: Satan Takes A Holiday, in 1937 geschreven door Larry Clinton en bekend geworden in de uitvoering van Tommy Dorsey and His Orchestra, maar voor mij is er maar één uitvoering.

Keuze Martijn Vet: Money Mark – Cry (1995)

Probeer niet aan jarenzeventigporno te denken en pleng een traantje mee!

Als je straks iets verder naar beneden scrolt, kom je vanzelf de Beastie Boys tegen. De ‘vierde Beastie Boy’ Mark Ramos Nishita deed al vanaf 1992 mee. Niet alleen op instrumentale nummers, zoals je straks hoort, maar ook op onmiskenbare Beastie-tracks als deze. Daarnaast werkte hij samen met artiesten als Beck, de Rolling Stones, Moby en de Red Hot Chili Peppers. Om er maar een paar te noemen.

En dan is er nog zijn eigen werk. Solodebuut Mark’s Keyboard Repair klinkt op het eerste gehoor meer als een verzameling schetsen dan als een coherente liedjesplaat. De songs missen vaak een refrein en oei, wat zijn die orgeltjes soms opdringerig. Dat neemt niet weg dat er een paar ware juweeltjes op staan. Sometimes You Gotta Make It Alone blijkt bijvoorbeeld een ontroerend mooi liedje. Hetzelfde geldt voor Cry. Probeer bij het geweldige intro en de solo aan het einde niet alleen maar aan jarenzeventigporno te denken en pleng een traantje mee!

Keuze Dimitri Lambermont: Beastie Boys – Groove Holmes (1996)

Alsof ze maar een beetje aan het pielen waren in de studio en iemand per ongeluk op ‘record’ heeft gedrukt

De Beastie Boys, ja. You gotta fight for your right to paaaaartttyyyy! Ja. Sabotage!!!! Ja. No sleep till Brooklyn!!!!

Maar de Beastie Boys heb je in drie smaken.

1. Hip Hop Beastie Boys natuurlijk. Altijd lekker.

2. Rammelende punk en hardcore Beastie Boys. Ook altijd wel te vinden op een album.

En de derde vorm, waar ik het in deze blog vooral over wil hebben: de – ‘we jammen er maar een beetje op los’-Beastie Boys.

De eerste twee vormen kennen we wel en de hits zijn meer dan bekend. Maar vooral de laatste vorm van Beastie Boys-muziek is een ondergewaardeerde goudmijn aan heerlijke ‘niets aan de hand’-liedjes. Alsof ze maar een beetje aan het pielen waren in de studio en iemand per ongeluk op ‘record’ heeft gedrukt. Je hoort de oefenruimte er aan af. Je hoort het spelplezier.

Zo lekker zijn die instrumentale liedjes van de Beastie Boys dat ze er een heel album mee hebben gevuld: The In Sound From Way Out uit 1996. Stuk voor stuk lekkere funky jamsessies. Geen fillers. Maar killers. De instrumentale nummers zijn meer dan opvulling. Ze staan op zich.

En wat speelt een belangrijke rol in al die instrumentale liedjes van de Beastie Boys – je kon er op wachten – het orgel. Het ondergewaardeerde softporno-instrument. Met Mike D op drums, Adam Yauch op de bass, Horovitz op guitar, maar vooral met een sterrol voor de vierde Beastie Boy – Mark Ramos Nishita (‘Keyboard Money Mark’) op keyboards. De man van de orgels.

Eigenlijk moet je gewoon die verzamelaar The In Sound From Way Out aanzetten en lekker een eind gaan rijden. Voor je het weet waan je, je in een roadmovie. Je bakkebaarden wapperend in de wind en je bellbottoms en platformshoes stevig op het gaspedaal.

De muziek heeft een soundtrackachtige kwaliteit, want hoewel het vaak klinkt alsof ze maar wat aankloten in de oefenruimte, is het natuurlijk allemaal wel lekker opgenomen. Het heeft wat weg van jazz. Een snufje funk. Maar vooral klinkt het heel erg naar Instrumentale Beastie Boys. Het klinkt als een verloren nummer uit een platenkast van vroeger, maar  is daardoor heel erg eigen.

En dan nu het moeilijke stuk. Welk instrumentale nummer van de Beastie Boys knalt er uit en dan vooral dankzij het orgel?

Ik kies dan toch voor Groove Holmes. Alleen die naam al. Groove. Holmes. Maar vooral vanwege het orgel. Zo is het orgel funky. Zo is het smooth… Zo is het ver verwijderd van soft focus lenzen en kokosmatten. Paar conga’s erbij. Gitaartje met wahwah op de achtergrond. Niets aan de hand. Groove Holmes. 2 minuten. 36 seconden. Groove.

Keuze Maartje Janse: Meindert Talma – De Henk (1997)

Een grimmig kermisdeuntje

Ik ken heel veel mooie nummers met een orgel erin, maar ik wil het nu hebben over het meest primitieve en vuige orgelliedje dat ik ken: De Henk van Meindert Talma en The Negroes.

Dit nummer werd opgenomen in de rommelige – en volgens Talma’s moeder zelfs ronduit smerige – woonkamer van zijn studentenhuis. Het amateurisme spat er vanaf: het is opgenomen op een viersporenrecorder, en de onvaste zang klinkt veel te zacht ten opzichte van het orgel. Over het ontstaan van Hondert punten, het debuutalbum van Meindert Talma en The Negroes waarop dit nummer verscheen, valt veel te lezen in Kelderkoorts, het eerste deel in Talma’s romancyclus ‘Nederlands Onbekendste Popster’ (en integraal voorgelezen door de schrijver op YouTube).

Hondert Punten was geïnspireerd door de fragmentarische albums van Guided By Voices, en in een ode aan de viersporenrecorder dat op het Kelderkoorts-album staat, roemt Talma de imperfectie van deze opnametechniek. In De Henk wordt die imperfectie zelfs gecultiveerd: aan het begin van het nummer roept iemand ‘toe maar!’ en Talma antwoordt ‘o ja’ voordat hij zijn orgeldeuntje inzet.

Maar die deun maakt veel goed. Op zijn Yamaha Electone speelt Talma van begin tot einde een vrolijk soort kermisdeuntje, muziek zoals een organist die vroeger in de bioscoopzaal bij de stomme film speelde en zoals die nog wel bij ijshockeywedstrijden klinkt. De meeslepende vrolijkheid van het deuntje contrasteert met de grimmige teksten, die ook nog eens dreigend gefluisterd worden. Het nummer geeft een inkijkje in het hoofd van ene Henk, die zichzelf in zijn dronken geile roes De Henk noemt:

Ik dacht ik denk die ferme meid in een zwartleren rok
Ik dacht ik denk die ferme meid daar klim ik mooi even op

Henk ‘speelt dit spelletje bikkelhard’, want ja, ‘ik dacht ik denk ik ben de Henk’. Hoe langer het nummer doorgaat, hoe pompender het ritme, des te onheilspellender gaat het orgel klinken.

De Henk bewijst Talma’s meesterschap in het neerzetten van ongemakkelijke maar op een vreemde manier ontroerende situaties: als geen ander weet hij het menselijk onvermogen te vangen in een combinatie van schijnbaar naïeve teksten en schijnbaar simpele muziek. De Henk herinnert ons er daarnaast weer eens aan waarom zoveel goeie bands orgeltjes hebben: een orgel is sensueel, zweterig en vaak ronduit dirty.

Keuze Eric van den Bosch: Speak Low – I Don’t Need No… What? (2009)

Je zou bijna vergeten dat je naar een stel Madrilenen zit te luisteren

Orgelliedjes, wat zijn dat? Nummers die een fantastische orgelpartij hebben, ongeacht wat er verder met het liedje gebeurt? Nummers die gedragen worden door het orgel? Of zijn het nummers die laten horen wat een fantastisch instrument het orgel is?

Als liefhebber van seventies-hardrock en progrock heb ik in elk geval ruime keuze. Maar Jon Lord (Deep Purple), Don Airey (Deep Purple, Rainbow) of Derek Sherinian (Dream Theater), da’s misschien wat voor de hand liggend, hoe mooi het soms ook is. Ik was al bezig met een stukje over de jazzrocktrack Godzillla Vs. King Ghidarah van Spock’s Beard-toetsenist Ryo Okumoto, maar dat is een track waarin je vooral de mogelijkheden van orgel, piano en synths s·men hoort. Erg de moeite waard, maar misschien iets minder voor deze battle.

Mijn keuze viel uiteindelijk op Speak Low, een helaas inmiddels opgeheven funkgezelschap uit Spanje. Ze wisten mijn aandacht in eerste instantie te trekken met een uiterst funky versie van Michael Jacksons Thriller, maar ook de rest van wat ze lieten horen op hun album Hands Up! was meer dan prettig. Een track waarin de wijdepijpenfunk van het gezelschap het orgel als solo-instrument heeft is I Don’t Need No… What? In nog geen vier minuten instrumentale funk vergeet je helemaal dat je eigenlijk naar een stel Madrilenen zit te luisteren en trekken blaxploitation-beelden aan je voorbij.

Het illustreert fraai hoe het orgel een lastig te plaatsen instrument blijft. Het heeft toch een beetje het imago van de ultieme lulligheid, en dat van de toetsenist is ongeveer dat van de quasi-intellectuele maar nog steeds niet echt serieus te nemen tegenhanger van de drummer in een band. En toch verandert dat instrument verandert zomaar in de bron van vuige rockklanken bij Jon Lord en in die van zweterige funk bij Speak Low.

[polldaddy poll=8059812]

 

4 comments

  1. Die The In Sound From Way Out van de Beastie Boys vinnik stiekem al jaren hun mooiste. Mooie keuze, Dimitri! Eentje waar ik zelf ook aan gedacht heb, maar niet gekozen- vanwege eigenlijk niet ondergewaardeerd – is “Stop!” van Sam Brown. Mooi nummer, maar pas af door de orgelsolo.

  2. Dat is natuurlijk het lastige aan ondergewaardeerd.

    Is het wel ondergewaardeerd. Zo was voor mij ALLES van The Doors zo ongelooflijk usual suspect dat ik daar ver vandaan ben gebleven. Zou voor mij – als Doors-fan veel te veel voor de hand liggen. Terwijl dat voor een ander niet zo is.

    1. Ik vond inderdaad dat The Doors niet mochten ontbreken. En binnen hun oeuvre heb je ook weer liedjes die zwaar ondergewaardeerd worden :)…

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.