“Paul and I are now working on a kind of song montage that we might do as one piece on one side.” Dit zei John Lennon terloops op 3 mei 1969 in een interview met muziekblad NME. Een paar weken eerder waren The Beatles gestart met de sessies voor Abbey Road, wat uiteindelijk hun zwanenzang zou zijn. Hoe terloops de woorden van Lennon wellicht ook klonken, ze waren tegelijk zwanger van een spannend experiment waarvan je alleen maar kon hopen dat de Fab Four het ook echt gingen doen. En dat deden ze.
Dat Abbey Road het zoveelste meesterwerk van The Beatles zou worden, was eigenlijk onmogelijk. De band wankelde al twee jaar en leek meermalen definitief uiteen te vallen. De opnamen voor The White Album (1968) waren al een drama vol ruzie, maar dat werd nog even dunnetjes overgedaan tijdens de nota bene live gefilmde Get Back-sessies voor het pas later uitgebrachte album Let It Be (1970).
Gebakkelei over geld
Tijdens deze studio-periodes stapte drummer Ringo Starr in 1968 kort uit de band, een jaar later deed gitarist George Harrison hetzelfde. Ook Lennon en producer George Martin verlieten de studio uit onvrede. Tegelijk beleefde zowel Lennon als McCartney een relatiebreuk en werd er gebakkeleid over managers en geld.
Je hoort de onmin en stress goed terug op beide albums. Juist daarom is het zo fascinerend hoe eensgezind het finale productie Abbey Road klinkt. Alsof The Beatles nog één keer wilden laten horen waarom ze de beste band ter wereld waren – en nog steeds zijn.
Spectaculair samenspel
Het onmiskenbare hoogtepunt van Abbey Road is de zestien minuten durende medley van acht liedjes op de B-kant, door de bandleden ook wel aangeduid als The Long One. Het is niet de hele B-kant geworden, zoals Lennon suggereerde in NME, want de kleine meesterwerkjes Here Comes The Sun en Because horen er niet bij. Maar dat maakt de exercitie niet minder spectaculair.
De medley trapt af met prachtig pianospel van Paul McCartney, dat de suite een thema verschaft dat aan het einde verfijnd terugkeert. Tegelijk mondt deze opener You Never Give Me Your Money uit in stevig rockend gitaarspel. Het is knap hoe dat weer aansluit op het dromerige en meerstemmige Sun King met direct daarna de granny song Mean Mr. Mustard. Vervolgens gaat het tempo weer omhoog richting de omineuze afsluiter The End, met daarin twee easter eggs: de enige uitgebrachte drumsolo van Ringo Starr (cool en verfijnd zoals alleen hij dat kan) en een beurtelingse gitaarsolo van McCartney, Harrison én Lennon. Kortom: this magnum opus goes out with a bang.
Ondanks alle animositeit sluit de band dit adembenemende muziekstuk af met een positieve boodschap:
And in the end, the love you take is equal to the love you make.
Er is vaak gezegd en geschreven dat The Beatles hun tijd vooruit waren. Dat zij de muziekgeschiedenis hebben herschreven en het geluid van toekomstige generaties bands én luisteraars hebben bepaald. Die claim geldt voor veel liedjes uit hun catalogus, maar dit fameuze kwartier is er het beste bewijs van. Je zou bijna vergeten dat het hierna snel voorbij was met hun gezamenlijke magie. Gelukkig leeft die magie voort in hun kunst.
