In het voorjaar stonden we tijdens een battle uitvoerig stil bij het summum van de liefdadigheidspop: We Are The World van USA For Africa (1985). Aanleiding was de hartverwarmende documentaire op Netflix over de organisatorische tour de force achter The Greatest Night In Pop, waarvoor zo’n beetje alle grote Amerikaanse sterren van het moment kwamen opdraven. Spreekstalmeester Lionel Richie lepelde de ene na de andere anekdote op, vergezeld van prachtig beeldmateriaal waarvan velen zich zullen hebben afgevraagd: Hoe kon dit al die tijd op de plank zijn blijven liggen? Door de focus van onze battle bij de 21 solo’s, zagen we ten onrechte een grootheid over het hoofd: degene, die dit allemaal in goede banen wist te leiden. Afgelopen zondag overleed hij, de 91-jarige Quincy Jones.
We Are The World werd dan misschien geschreven door Richie samen met Michael Jackson, het was te danken aan het engelengeduld van dirigent Jones dat iedereen op de juiste plek stond en de best passende tekstregels kreeg toegewezen. In een sleutelscene coacht hij een onzekere Michael liefdevol door het refrein, met wie hij amper twee jaar eerder het succesvolste album aller tijden maakte. Rond die tijd had Jones er zelf al een indrukwekkende carrière op zitten. Vroeg in de jaren 50 ging hij aan het werk als begeleider en arrangeur voor tal van jazz-grootheden; zo schreef hij akkoordenschema’s voor Cannonball Adderly en speelde hij als trompettist zij aan zij met legendes als Clifford Brown en Dizzy Gillespie. En al in 1956 leverde hij zijn eerste jazz-album als bandleider af.
Van meet af aan bleek Jones een alleskunner. Naast zijn eigen jazzplaten produceerde hij Charles Aznavour, Lesley Gore (It’s My Party, zijn eerste grote popsucces), Frank Sinatra, Paul Simon en de Brothers Johnson. Als soloartiest bleef hij zich ontwikkelen en maakte hij baanbrekende soundtracks op het breukvlak van jazz, soul en funk tot één van zijn specialismen. En dan was er op het hoogtepunt van disco nog The Wiz, met Diana Ross en Michael Jackson. Die musicalverfilming met enkel zwarte acteurs – een randgevalletje blaxploitation – was een commerciële flop, critici maakten er gehakt van (teneur: te eng voor kinderen, te flauw voor volwassenen), maar onder Jones’ supervisie is de muzikale omlijsting van de Yellow Brick Road naar Emerald City overdonderend.
Het is eigenlijk niet te doen om een hoogtepunt aan te wijzen uit het imposante oeuvre van Quincy Jones. Op het gevaar af dat ik de man te kort doe, ga ik voor een persoonlijke favoriet uit de vroege jaren 70: Jones’ versie van Carole King’s Smackwater Jack (1971). Vanaf de Grammy die hij eind jaren 60 ontving voor Walking In Space focuste hij tijdelijk weer op zelf muziek maken en wist daarbij tal van grote namen te strikken voor zijn big band bezettingen. Jazzpuristen vonden het maar zozo, maar ik hoor in de combinatie van dampende (de muziek!) en tegelijkertijd onderkoelde interpretatie (Quincy’s eigen vocalen, een unicum) een blaxploitationsoundtrack avant-la-lettre. And on the whole, it was a very good year for the undertaker: Rust in vrede, renaissance man of American music.