Prominent op mijn nachtkastje de afgelopen maanden: The Impossible Dream, de biografie over de Walker Brothers van Anthony Reynolds. Van de evergreen The Sun Ain’t Gonna Shine Anymore tot en met de avant garde-trekjes van de zwanenzang Nite Flights (1978), waar ene David Bowie gepast van onder de indruk scheen te zijn geweest. Daar tussen ingeklemd de solo-avonturen van de heren, al staan die van drinkebroer John Maus en ritselaar Gary Leeds in de schaduw van Scott Engel. Hemeltje lief, wat kon die man een partij mooi zingen! Tussen het uiteengaan van de Walker Brothers en hun comeback midden jaren 70 met No Regrets bracht Scott een tiental soloplaten voort, waarvan de eerste drie ook nog behoorlijk succesvol waren in Engeland bij zowel critici als het grote publiek.
Op een nachtelijk autoritje dwars door het noordelijk deel van de Friese wouden werd ik onverwacht overrompeld door een nummer afkomstig van het album Scott 4. Al trof ik het in eerste instantie aan op een verzamelaar, speciaal voor die barre tocht bij me gestoken. Eentje uit de reeks Late Night Tales, waarop artiesten bij wijze van spreken hun favoriete cassettebandje samenstellen (in dit geval de band Air). Terwijl de mistsluiers opstegen uit de greppels langs de provinciale weg, plaveiden nieuwe unheimische ontdekkingen als All Cats Are Grey (The Cure), Planet Caravan (Black Sabbath) en Ghosts (Japan) de weg voor het nummer waar mijn hart bijkans van oversloeg: The Old Man’s Back Again. Koude rillingen in overvloed, ik zal daar niet snel meer willen rijden op de late avond.
In de biografie las ik hoe de gebruinde ‘broers’ midden jaren zestig vanuit het zonovergoten California naar Engeland waren gekomen om het te maken. Aanvankelijk vonden ze het maar een kille bedoening daar in Londen, waar ze voor het eerst van hun leven – Wat is dat witte spul? – met levensechte sneeuw werden geconfronteerd. In de studio ontpopte het drietal zich tot een hype die de populariteit van de Beatles naar de kroon stak. Slechts een handjevol hits, maar avond aan avond betraden ze het podium met gevaar voor eigen leven. Absoluut buiten zinnen reageerden de fans op met name Scott, iets dat hem steeds meer begon op te breken. Na drie albums in evenzoveel jaar nam hij de wijk om zijn eigen visie na te jagen: hij wilde het Engelstalige antwoord zijn op Jacques Brel.
De vijf meesterlijke albums die hij tussen 1967 en 1970 opnam, waren qua toegankelijkheid een wereld verwijderd van het latere, meer uitdagende werk. Zijn held Brel verschoof bij iedere volgende plaat meer naar de achtergrond, ten faveure van compositorische juweeltjes uit zijn eigen pen. Met als hoogtepunt The Old Man’s Back Again van Scott 4: een superspannend basloopje, priemende strijkers en die hemelbestormende bariton. De keuze om dit magnum opus voor de verandering uit te brengen onder zijn eigen naam Scott Engel bleek vanuit marketingtechnisch oogpunt een misrekening. Uitgerekend in een jaar dat er al twee albums op de markt waren verschenen. Daarmee werd zijn vierde en beste album uit de late jaren zestig ten onrechte gedoemd tot vergetelheid.
Epiloog: Dit blog kwam mede tot stand op aangeven van Volkskrant-journalist Laurens Verhagen, met wie ik een affectie blijk te delen voor Scott Walker né Engel. Zo bleek althans op Blue Sky ten tijde van de uitzending van de Snob 2000. Hoog tijd dat hij daar later dit jaar zijn welverdiende plekje inneemt.