We kennen allemaal de hofleveranciers van de Snob 2000 (Nick Cave, dEUS en Arcade Fire) en die van de Top 2000 (Queen, The Beatles, Pink Floyd). Gek genoeg zijn er ook ook legendarische artiesten die buiten de boot vallen. Daarom in Top noch Snob extra aandacht voor bands, zangeressen en zangers die vorig jaar in géén van de twee lijsten voorkwamen, maar die volgens ons er dit jaar zeker in thuishoren.
Een vertrouwde stem uit de jaren tachtig is Paul Young. Hij scoorde dat decennium een hele trits wereldhits en verdween daarna langzaam maar zeker uit de schijnwerpers. Zozeer zelfs dat hij niet meer is terug te vinden in de Top 2000 en al evenmin in de Snob 2000.
Misschien is jouw eerste reactie dat dit geen snobmuziek is, maar de man had een geweldige neus voor covers. Sterker nog: Young durfde werk aan dat totaal niet bij hem leek te passen en wist daarmee een originele stempel te drukken op de popgeschiedenis. Als de Top 2000 dat niet weet te waarderen, is het aan ons om hem toch de credits te geven die hij verdient.
Spraakmakend was Youngs cover van Love Will Tear Us Apart, het wereldberoemde doemnummer van Joy Division. Sommigen spraken zelfs van heiligschennis. Flauwekul, want het was gewoon een mooie, toegankelijke versie. Publieksvriendelijke covers van rafelachtige meesterwerken zijn juist het beste bewijs van hoe briljant het origineel wel niet was. Denk aan de Nine Inch Nails-cover Hurt van Johnny Cash.
Minstens zo knap is de cover waarmee Young doorbrak: Wherever I Lay My Hat (That’s My Home) werd nummer één in de Britse hitparade en legde ook de basis voor het succes van zijn debuutalbum No Parlez en de singles die zouden volgen. Het origineel is een uptempo B-kantje van Marvin Gaye uit 1969, dat door Young en zijn band The Royal Family werd omgebouwd tot een rustige ballad. Een wereld van verschil, waardoor je bijna zou kunnen spreken van een compleet nieuw nummer.
Een sleutelrol is weggelegd voor de fretloze bas van Pino Palladino (bekend van Jools Holland and His Millionaires), die het nummer naar een hoger niveau tilt met een zelf uitgewerkte intro gebaseerd op Igor Stravinsky’s balletstuk Le sacre du printemps. Palladino’s basspel maakte trouwens ook van Come Back and Stay een dansbare monsterhit. Grappig genoeg was de bassist ontevreden over zijn belangrijke bijdrage aan Wherever I Lay My Hat: te hard en te vals. Ik zou zeggen: precies goed. Hopelijk horen we deze mooie tonen snel weer in een allertijdenlijst.