Al van kinds af aan ben ik gefascineerd door vampiers. Op jonge leeftijd zag ik Roman Polanski’s klucht The Fearless Vampire Killers uit 1967 (Met Jouw Tanden in Mijn Nek, zoals hij in de gids stond aangekondigd). Van mijn eerste confrontatie met die scherpe hoektanden heb ik nachten niet kunnen slapen. Naar Stephen King’s Salem’s Lot (1979) durfde ik na de eerste pakweg 15 minuten al niet meer verder te kijken. Dan was er nog die akelige vampier-alien in die aflevering van Buck Rogers en zo kan ik nog wel even doorgaan. Tegen beter weten zat ik toch steeds weer gekluisterd aan de buis. Vreemd genoeg is F.W. Murnaus’s klassieker Nosferatu (1922) altijd aan me voorbij gegaan. Net als Bela Lugosi, de acteur die de bloedzuiger griezelig echt neerzette in Tod Browning’s Dracula The Vampire (1931). Over diens sterfbed maakten de postpunk-pioniers van Bauhaus de gezellige meezingert Bela Lugosi’s Dead (1979):
The bats have left the bell tower
The victims have been bled
Dat epische statement van negen en een halve minuut – een verdienstelijke nummer 296 in de Snob 2000 van 2021 – was niet mijn eerste kennismaking met Bauhaus; dat moet hun versie van Ziggy Stardust (1982) zijn geweest, die in de vroege jaren ’90 af en toe voorbijkwam bij MTV’s 120 Minutes. Die cover moet indruk hebben gemaakt op David Bowie; de band speelde Bela Lugosi’s Dead in de openingsscene van de vampierfilm The Hunger (1983), waarbij zanger Murphy vanuit een kooi nachtclubbezoekers belaagd. Bauhaus had een haat-liefde verhouding met gothic rock, het subgenre waarvan zij als grondlegger werden gezien. Begrijpelijk, want het doet geen recht aan hun unieke verdienste; weinig bands waren zo elementair aan het vooruitstrevende geluid van de postpunk.
In de periode 1979-1983 leverde Murphy en co een aantal opvallende singles af en een viertal even experimentele als adembenemende albums. In de letterlijke zin des woord; telkens als ik ernaar probeer te luisteren, krijg ik het er een tikje benauwd van. Toch keer ik er telkens weer naar terug, net als die vampierfilms. De tweede single Dark Entries klinkt in mijn oren alsof hij live is opgenomen bij de poorten van de hel: schroeiende hitte, verstikkende rook, welke onverlaat prikt daar met een drietand in mijn achterwerk? Ook de derde single was bepaald geen lolletje: Terror Couple Kill Colonel – voor mijn blogreeks (Houd de) Muziek in de Journalistiek op Facebook schreef ik er eerder een bijdrage over – was geïnspireerd door de eerste bomaanslag van de Rote Armee Fraktion.
Soms is er ook een beetje licht aan het eind van de tunnel. Het schizofrene sluitstuk en titelnummer van hun tweede en beste album Mask (1981) verrast op 2m40s met een akoestische solo, alsof plots de maan doorbreekt in een stikdonkere nacht. Waar het postpunk betreft was de band niet voor een gat te vangen, al waren ze ook in staat tot toegankelijker werk: van het hetzelfde album is het meeslepende The Passion Of Lovers mijn favoriet, een perfecte soundtrack bij de apotheose van Tanz Der Vampire (de Duitse alternatieve titel voor The Fearless Vampire Killers). Een spannende basje leidt kort het nummer in, waarna de drums er in knallen en al gauw vergezeld worden door een gejaagd cello-arrangement. Een creepy gitaarlijntje tikt je op de schouder: Mag ik deze nek, pardon dans van u? Gejaagd bezingt Peter Murphy de passie der ondoden, Bela Lugosi is alive and well en verpozend op de kolkende dansvloer. En ik verstop me maar weer eens onder mijn hoofdkussen.