The Soft Machine, voor velen een onbekende of een inmiddels vergeten naam. Toch maf, want eind jaren zestig, begin zeventig behoorde de band tot de top in de progressieve rock. Begonnen als psychedelisch band met avant-gardejazz invloeden en daarmee één van de grondleggers van The Canterbury Sound, kreeg de jazz steeds meer de overhand om zo verder te evolueren tot pure jazzrock. Toen ik onlangs weer een keer Hope for Happiness hoorde bij Snob Radio, was het geen hoop op maar gewoon een moment van pure gelukzaligheid. En vervolgens vroeg ik me af: vanwaar toch die vergetelheid?
De oervader van het Canterburygeluid is de Australiër Daevid Allen. Doordat hij een kamer huurde in het huis van de ouders van Robert Wyatt kwamen die twee met elkaar in contact, waarop Wyatt achter de trommels kroop. In 1965 startten zij Mister Head, dat alras tot The Soft Machine werd omgedoopt, naar het boek van William Burroughs. Daarin ook Kevin Ayers en Mike Ratledge. Nadat Allen na een verblijf in Frankrijk Groot Brittannië niet meer in mocht vanwege zijn verlopen visum, nam het overgebleven trio het eerste album The Soft Machine op. Allen maakte zich in Parijs nuttig door Gong op te richten, het Frans-Britse hippie gezelschap dat eveneens tot de Canterbury Scene werd gerekend.
The Soft Machine is eigenlijk een standaard album wat ieder zichzelf respecterende muziekliefhebber in huis moet hebben, ondanks het behoorlijk experimentele geluid en de dadaïstische teksten. Er staan een paar schitterende nummers op zoals het sacrale A Certain Kind en het wat toegankelijker Why Are We Sleeping. Ook We Did it Again staat erop, de titel waaronder het album als re-issue is uitgebracht en door mij aangeschaft, wat mij lang deed vermoeden dat er daarvoor op zijn minst één ander album moest zijn. De oorspronkelijk versie duurt 3 minuten en 46 seconden. Live kon dat oplopen tot drie kwartier, waarbij het repeterende refrein We Did It Again hypnotiserende vormen aannam. De sixties, weet-je-wel.
Nee, dan komt opener Hope for Happiness echt lekker binnen. Het is even aftasten met de echoënde drumsticks en de hese breekbare stem van Robert Wyatt, maar dan komt dat heerlijke fuzz-orgeltje erin van Mike Ratledge. Als één geluid kenmerkend is voor The Canterbury Sound is het dat orgel. Je hoort het terug bij Caravan, bij National Health, bij Khan, maar ook bij Supersister. Supersister? Met Robert-Jan Stips? Hier uit Den Haag? Wat heeft dat met het Engelse Canterbury van doen? Nou, dat geluid, dat fuzz-orgel en die eigenzinnige combinatie van improviseren en gewoon liedjes maken. En daar word ik helemaal gelukkig van. Ik hoop jullie ook.