Als halve hippie had ik net de punkgolf goed doorstaan, om vervolgens met de donkere jaren tachtig geconfronteerd te worden. Opgegroeid met sixties muziek en jaren zeventig-rock en prog kon ik toch ook de punk goed waarderen. Terug naar de basis, twee, drie akkoorden en raggen maar. Uiteindelijk ook voor mij, met m’n beperkte technische vaardigheden, reden een bandje te starten met de passende naam Ritmic Dirt. Een samenraapsel van vijf vrienden met uiteenlopende muzieksmaken. We hebben het drie optredens volgehouden.
Met Ritmic Dirt rolden we net die jaren tachtig in, voor mij een tussen-decennium qua muziek. Weinig memorabel. Pas aan het eind werd het weer leuk om uit te monden in de plezierige jaren negentig met Grunge, Britpop, Triphop, veel indie gitaarmuziek en een breed scala aan andere stromingen. Nee, eighties? Kut. Dat had natuurlijk alles te maken met het slechte economisch tij en de politiek – de nadagen van de koude oorlog. Terug te horen in de kille muziek. Veel elektronica en merendeels vreselijk somber gestemd. Daarbij strakke en bleke smoelwerken, piekerige zwarte geverfde haartjes en zwarte kleding. Een bijna tien jaar lange begrafenisstoet. Gecondoleerd.
Ook ik paste mijn kapsel aan. Vanzelf een beetje mee in de duistere vaart der volken. Op een herfstavond ergens in ’83 gingen mijn lange haren eraf. Vrienden woonden in De Blauwe Aanslag, het gekraakte voormalige belastingkantoor in Den Haag. Eén van hen, inmiddels luisterend naar de naam Adriaan Bontebal en onder die naam optredend als podiumdichter, kende wel een kapster, althans, zij beschikte over een schaar. Het knipwonder woonde in één van de paviljoens op het binnenterrein van de Aanslag. Daar verdwenen mijn lange lokken en kwam ook ik met een piekerig hoofd naar buiten. De jaren erna knipte ik m’n eigen haar.
Het no-future gevoel droop aan alle kanten van de muziek af. Weinig sprankelde in die muzikale winter, op enkele lichtpuntjes na. Eén daarvan was Clan Of Xymox. Ik leerde de band kennen toen zij in het lokale jongerencentrum optraden. Op zichzelf ook geen vrolijk gezelschap – Robert Smith-hoofdjes – maar hun sound sprak tot de verbeelding. De gelaagde synthesizers, de repeterende sequencers, daar werd ik een soort van blij van. En ik was niet de enige, al was de band meer succesvol over dan binnen de grenzen. Met onder andere dank aan John Peel en hun eerste hit A day.
Twee langspelers staan tussen mijn vinyl: Clan Of Xymox en Medusa, uit ’85 en ’86. Een enigszins gedateerd geluid, maar dat is meer de productie. Ondertussen is er een revival met onder andere White Lies. Ook de band zelf bestaat nog met muziek in hetzelfde idioom. Terug naar de eighties: de afsluiter van Medusa is en blijft een krachtig, donker maar ook heerlijk melancholisch nummer. De wanhoop, levend in een perpetuum mobile, telkens weg door de achterdeur, morgen weer terug en de dag daarna opnieuw, de eeuwige herhaling, eeuwig verlangend naar jou. Je zou er bijna moedeloos van worden. Als het niet zo mooi was.