Vorige week hadden we een battle over vieze een schunnige liedjes en om te voorkomen dat we weer onze mond met zeep moesten spoelen zeggen we deze keer geen woord.
Vier jaar geleden hadden we al eens een instrumentale battle, maar het werd tijd voor een opvolger. Uitsluitend instrumentale liedjes. Maar ook nu weer hele goede liedjes, die zich zonder vocalen ook laten gelden. Liedjes zonder woorden, dus. Punt uit!
Keuze Tricky Dicky: Procol Harum – Repent Walpurgis (1967)
John Hancock
Dat viel tegen. Ik had al snel mijn keuze gemaakt, maar gaandeweg passeerden steeds meer liedjes de revue waarvan ik vond dat ze misschien zelfs nog wel beter waren dan mijn allereerste keuze. En zo verschoven Rumble van Link Wray, Rhayader van Camel en Merlin the Magician van Rick Wakeman naar een lagere positie.
Procol Harum werd met Weisselklenzenacht (The Signature) om meerdere redenen de keuze. Allereerst was The Well’s On Fire hun enige album in de nieuwe eeuw (tot april van dit jaar: Novum). Het zou het laatste studioalbum met organist Matthew Fisher worden, die de schitterende opening van bijvoorbeeld A Whiter Shade Of Pale speelde. Zijn laatste kunstje was meespelen op Live At The Union Chapel in december van dat jaar (DVD). Tevens was dit album het laatste waar Keith Reid de teksten schrijft. Hij heeft alle teksten voor Procol Harum geschreven sinds het debuut van de band. Fisher componeerde ook het lied, dat de opvolger en tegelijkertijd de afsluiting lijkt van Repent Walpurgis. Wellicht heeft Weisselklenzenacht daarom The Signature als toegevoegde naam, zijnde de finale handtekening van Fisher.
Maar toen kwam de twijfel, want waarom de opvolger – hoe goed ook – van het magistrale Repent Walpurgis? Dit was eveneens een instrumentaal nummer op hun debuutalbum uit 1967 en tevens het laatste nummer op het album. En met alle originele leden. Fisher opent met een Bach-achtige opening, er is fantastisch drumwerk van Wilson en Gary Brooker schept donkere tonen op zijn piano met een adaptie van Gounod’s Ave Maria (en die is weer afgeleid van Bach’s C major prelude). Dit maakt het al geweldig, maar dan komt Robin Trower met een gitaarwerk waar de bek van open valt.
Een lied ook met een rare titel; een combinatie van berouw hebben over en de naam van een Engelse prinses die zo’n 1.200 jaar geleden het geloof in het huidige Duitsland verspreidde, maar als een soort heks met een bezemsteel wordt gezien. Wellicht is Repent Walpurgis het belangrijkste lied op het originele album, waar A Whiter Shade Of Pale overigens niet op staat. Deze klassieker was slechts een single, maar op de Amerikaanse persing werd het er wel bijgezet. Op het album is het lied iets meer dan vijf minuten, maar in 1971 speelden ze een langere versie. Een lied dat de klassieke inslag van Procol Harum weergeeft.
Keuze Erwin Herkelman: The Nice – America (1968)
Een lange zoektocht
Het zijn mooie jeugdherinneringen. De zaterdagavonden, gezellig een kaartje leggen met het gezin. Een glaasje fris erbij, een bakje chips en mijn vaders cassettebandjes op de achtergrond. En heel af en toe kwam hij voorbij: America. De symfonische rock-bewerking van Leonard Bernstein’s klassieker, hét thema van West Side Story.
Eenmaal volwassen, zelfstandig en op zoek naar de muziek van de bandjes om deze warme herinneringen af en toe te kunnen herbeleven, kwam ik er maar niet uit. Wat was toch dat nummer? Uitleggen welke plaat ik bedoelde, lukte me niet: te weinig aanknopingspunten. Ik besloot het te laten rusten, maar soms schoot het mij ineens weer te binnen en hervatte ik mijn queeste. Maar steeds weer zonder resultaat.
Totdat ik Peter Gunn Theme van Emerson, Lake & Palmer hoorde. Die keyboards… dát kon niet anders dan dat dat óók de mannen achter die plaat waren! Met nieuw elan begon ik weer het internet af te struinen naar America, van Emerson Lake & Palmer. Maar helaas… Google bracht mij niet verder dan 21st Century Schizoid Man. En ja, daar zat dat fijne stuk inderdaad in, maar wat daarvóór zat… ík vond het niks en had dus geen zin om telkens weer die eerste anderhalve minuut te moeten uitzitten. Opnieuw beëindigde ik mijn zoektocht. Deed nog één keer een poging, maar tevergeefs. Toen werd het 2016. Een treurig jaar voor de moderne muziek. En al helemaal voor Emerson, Lake en Palmer. Want zowel Keith Emerson als Greg Lake verruilden dat jaar het aardse voor het eeuwige.
Om hen een mooi saluut te kunnen geven, dook ik in hun historie. En of het nu al die tijd kokervisie was geweest, of dat dit écht niet eerder in de zoekresultaten naar voren was gekomen: voor het eerst stuitte ik op de naam The Nice. Ik klikte door. Het was de band waar Keith Emerson zat vóórdat hij naar ELP ging. Een band die maar één echte hit had gehad: America. Voilà! De cirkel was rond!
Keuze Hans Dautzenberg: Pigbag – Papa’s Got a Brand New Pigbag (1981)
Pluggers United
Mijn gedachte om Papa’s Got a Brand New Pigbag te bespreken, liet ik al snel los. Het nummer staat natuurlijk wel in de Top 2000, dacht ik. Maar dat blijkt niet zo. Het staat zelfs niet in de Snob 2000. Daar moet wat aan worden gedaan!
Het is een uniek nummer, waarvan het haast niet is voor te stellen dat het een hit is geworden in Engeland. Instrumentaal? Blazers? Afro drum ritmes? Free jazz? Reggae? Funk? Het heeft het allemaal. Het is een onwaarschijnlijke mix van stijlen, een dit heerlijk jazzy dansnummer, samengebonden door een riff die zelfs zijn weg heeft gevonden naar voetbalstadions. Met een energie die tekenend is voor de post Punk tijd waarin vele artiesten aan het experimenteren slaan en zelfs de voedingsbodem leggen voor verschillende nieuwe muziekstromingen. Het nummer vindt zijn oorsprong ook nog eens in de culturele melting pot van Bristol. De havenstad waar iets later ook de triphop ontstond uit de lokale sound system cultuur.
Pigbag is één van die nummers waarbij ik behoorlijk heb moeten zoeken om te achterhalen van wie het was en hoe het heette. Zonder tekst als aanknopingspunt was dat in die tijd nóg lastiger dan het sowieso al was zonder internet of Shazam. Als het dan eens op de radio was moest je dan hopen dat de DJ van dienst de moeite nam om even te zeggen wat er gedraaid was. Ik herinner me vaag dat het gebruikt werd als titelmuziek bij een programma met Hanneke Kappen. Dat programma heette ‘Je ziet maar’ – weet ik nu.
Pas na enkele jaren heb ik het weten te vinden en natuurlijk op cassette meegenomen naar alle feestjes waar ik kwam. Succes verzekerd. Nu de Snob 2000 nog.
Keuze Ronald Eikelenboom: Iron Maiden – Losfer Words (Big ‘Orra) (1984)
De grote gruwelsonate
Het blijft een onvoorstelbaar iets. Je bent de beste metalband ter wereld. Je hebt de beste zanger ter wereld; eentje die zo goed is dat hij de bijnaam The Air Raid Siren heeft verdient vanwege zijn bereik van vier octaven. Je hebt voldoende talent in de band om teksten te schrijven en toch neem je voor het vijfde album een instrumentaal nummer op. Waarom?
Volgens één van de fans grijpt bassist Steve Harris, de schrijver van dit stukje muziek, terug op de sonate vorm zoals die door Mozart en Beethoven ontwikkeld is. Het begint met een expositie van het hoofdthema, daarna volgt de doorwerking (1:17) met variaties op het thema en de mogelijkheid om nieuwe thema’s aan te boren, de gitaarsolo’s. Tot slot is er de reprise of re-expositie (3:20) waarin de thema’s uit het begin weerklinken met een kort coda tot slot.
Losfer Words is de titel van het stuk, lost for words, aan de taal verloren gegaan. Met als ondertitel Big ‘Orra, big horror oftewel grote gruwel. Laten we het houden op de wens van Steve Harris om als componist gezien te worden.
Keuze Eric van den Bosch: Stevie Ray Vaughan – Travis Walk (1989)
Fingerpicking met een plectrum
Travis Walk is misschien wel mijn favoriete track van Stevie Ray Vaughan. Maar net iets meer dan twee minuten en toch boordevol heerlijk gitaarwerk.
Nog maar een paar jaar geleden kwam ik achter de vermoedelijke inspiratie. Ik kwam de term Travis picking tegen, een stijl van gitaarspelen waarbij waarbij de duim de baslijn speelt en de andere vingers voor de melodie worden gebruikt. Dat klinkt niet logisch, want Vaughan gebruikt flatpicking (met een plectrum) in plaats van fingerpicking. Maar als je nog een stapje verder teruggaat, kom je bij de naamgever van die stijl van fingerpicking, Merle Travis. Als je video’s met zijn spel bekijkt, merk je dat er wel degelijk overeenkomsten zijn ondanks het verschil in techniek. Waar je echter bij Travis picking de bas- en andere noten op één gitaar speelt, zijn het hier de basgitaar en de gitaar die samen de wisselwerking genereren. De drumpartij geeft het geheel nog een extra versnelling mee.
Travis Walk stond op Vaughan’s vierde solo-album, In Step. Het leek zijn grote doorbraak te gaan worden, maar het bleek zijn laatste te zijn. Het volgende album kwam postuum uit, zoals hier beschreven.
Keuze Martijn Janssen: The Chemical Brothers – The Private Psychedelic Reel (1997)
Euforie kent geen woorden
Toch wel raar, iets schrijven over een nummer dat geen tekst heeft. De artiest vond het niet nodig om nog een tekst toe te voegen, want het was al af zonder. Dus waarom spenderen wij wel woorden eraan in deze battle? OK, daar zijn wij natuurlijk een muziekblog voor. Anders is het wellicht lastig uit te vinden waarom een instrumentaal nummer ons zo kan treffen.
Een paar van mijn favorieten heb ik al eens de revue laten passeren hier op de site. Dus deze keer geen lofzang van mij op Art Decade van David Bowie of My Favorite Things van John Coltrane. Maar ik kan ze van harte aanbevelen.
The Chemical Brothers behoeven eigenlijk geen introductie. Zij hebben zo’n beetje een heel dance-genre uitgevonden, de big beat. Met drijvende drums en een aanstekelijk sampletje (The brothers gonna work it out of Back with another one of those block rockin’ beats) wisten ze vele rock-fans op de dansvloer te krijgen. Ik kon ook geen weerstand bieden. Vooral niet het laatste nummer van hun tweede album Dig Your Own Hole. Maar nu ik The Private Psychedelic Reel weer heb opstaan merk ik dat ik het erg lastig vind er iets over te schrijven. Zeker wanneer je eigenlijk euforisch door de kamer wilt dansen. Woorden zijn gewoon niet nodig!
Keuze Willem Kamps: The Mermen – Little Stinky Kitty (2000)
Gekocht voor twee lullige eurootjes
In Den Haag zit al jaren een obscuur platenzaakje, Spui Records. Aanbod: ramsj. Opgediend in plastic kratten op houten schragen. Het winkeltje was eerst gesitueerd onder de ‘oude’ Markthof, en nadat deze werd gesloopt voor de nieuwbouw van Pathé, verhuisde het naar de plint van de nieuwbouw van een appartementencomplex, naast de voormalige Asta-bios. Ietsje dichter op het Binnenhof, maar nog steeds aan het Spui. In mijn pauze loop ik er regelmatig binnen, al is de frequentie een stuk minder geworden; ik koop amper nog CD’s.
Een jaar of wat geleden stond ik weer eens door de bakken te struinen waarbij mijn oog op een bijzonder hoesje viel. Net als met boeken moet de cover van een elpee of CD je verleiden, wil je ‘m nader bekijken. Amazing California Health and Happiness Road Show van The Mermen had die trigger. Een ietwat weirde onderwater afbeelding met eenogige inktvissen. Ik bekeek de bezetting – gitaar, bas en drums – en dat tezamen met de prijs van €2,- deed mij besluiten de koopovereenkomst aan te gaan. Was het niks, dan koste het niks.
Terug op het werk stopte ik de CD in mijn computer, nieuwsgierig naar wat ik te horen kreeg. Het bleek surf te zijn, instrumentale surf met een volvette psychedelische saus. Not my usual cup of tea. Ik hoorde uptempo nummers afgewisseld met rustiger stukken. Opwindend, opgejaagd en zinderend, maar ook ingetogen en weemoedig. Het klonk eigenlijk wel lekker. Erg lekker zelfs. Op naar Google. Wie zijn die gasten?
De driemansformatie komt uit San Francisco en blijkt zo’n typische muzikantenband te zijn – zeer geliefd door andere artiesten. Zo wordt gitarist Jim Thomas door vakbroeders gezien als ‘world’s best unknown guitar player’. Joe Satriani, toch zeker niet de minste, is bijvoorbeeld een liefhebber. Verder hebben de zeemeermannen de gewoonte free concerts te geven, in de beste Woodstock-traditie. Neem dan wel brood mee, want ze spelen rustig drie, vier uur of langer.
Ik was verkocht en dat voor die lullige twee eurootjes. De typische Stratocastersound, voorzien van veel galm, echo en tremolo en regelmatig flink overstuurd. Je hoort Dick Dale maar ook The Shadows, alleen op z’n nineties en zero’s: Hank B. Marvin on acid, zoiets. Het vredige Heart Beatitude mag zo als opener op m’n begrafenis worden gedraaid, maar voor hier ga ik voor het voortdenderende Little Stinky Kitty, alsof je per paard met een noodgang door de Californische prairie raast, surfboard onder je arm naar de girls en waves van de Westcoast. Surfin’ surfin’.
Keuze Victor Romijn: Slagsmålsklubben – Sponsored By Destiny (2007)
Hoe een instrumentaal nummer een gezicht kan krijgen
Er is zoveel keus, zoveel keus. Wanneer ik aan het werk ben en me moet concentreren dan zet ik het liefste iets op van mijn instrumentale playlist. Omdat de woorden me vaak afleiden, helemaal als het in de taal is waarin ik op dat moment werk of lees.
Het Zweedse Slagsmallsklubben (fight club) is een bitpopgroep: ze maken bliepjesmuziek waar de bytes vanaf druipen. Maar, zoals bij elke niche-band, moet er wel iets gebeuren voor het grote publiek er kennis mee maakt. In het geval van Slagsmalsklubben was dat een viral video. Tomas Nilsson, een Zweede student animatie, maakte voor een schoolopdracht een animatie over het aloude verhaal van Roodkapje. Hij deed dat in de stijl die wel al eerder zagen bij Röyksopp’s Remind Me, een soort explanimation. Gecombineerd met het vrij heftige nummer Sponsored by Destiny betekende het (bij mij in elk geval) een groter publiek voor Slagsmallsklubben.
Een geweldig voorbeeld van hoe video en muziek elkaar kunnen versterken. En hoe een instrumentaal nummer een gezicht kan krijgen.
[polldaddy poll=9837608]