Volgens wetenschappers is een ‘guilty pleasure’ een vorm van verslaving, omdat de verleiding het nóg een keer te doen vrijwel niet te beheersen is. Toegeven aan dat verlangen levert een geluksmomentje op, maar uit de krochten van onze hersenen vertelt een klein stemmetje dat we ons schuldig moeten voelen. Ook wij gaven ons al eerder over aan de ‘guilty pleasures’, maar we schamen ons er niet voor om het gewoon nog eens een keertje te doen. En al helemaal niet voor onze beperkingen.
Geniet dus mee van onze tweede rondje ‘guilty pleasures’.
P.S. Lees hier deel 1 (hier) en deel 3 (hier).
Keuze Willem Kamps: Paul Mauriat – Love Is Blue (1968)
Een dag van mijmeringen
Oké, het valt niet mee er voor uit te komen, maar het is niet anders: Love Is Blue, ook bekend als L’amour Est Bleu, is en blijft een prachtnummer. Punt. Slik. Het hoge woord is eruit. Maar, huh? Waarom dan in Godsnaam, vraagt u zich vertwijfeld en ongetwijfeld radeloos af? Vicky ‘Après Toi’ Leandros?! Ho, zelfs aan ‘guilty pleasures’ zijn grenzen. In 1967 bereikte de Griekse Française namens Luxemburg weliswaar de vierde plaats op het Eurovisie Songfestival, met L’amour Est Bleu, maar die versie bedoel ik niet. Nee, nee, nee!
Het is die heerlijk glooiende instrumentale uitvoering van het orkest van Paul Mauriat. Zwierend als een voorjaarsdag aan zee, die je volledig opneemt in de immer voortgaande stroming. Golvende strijkers, begeleid door een spinet als opborrelend en wegvloeiend schuim, blazers als opvliegende scholeksters. En dan die oboe, de scherende zilvermeeuw boven de branding, geen ander blaasinstrument heeft de weemoed zo aan z’n kont hangen. Het is niet zomaar een dagje aan de kust, nee, het is een dag van mijmeringen. Overpeinzen en terugdenken, nu al, nog aan de vooravond van de zomer, wetend dat aan die zomer met je liefde van je leven aan je zijde toch een einde komt. Zoals de vertragende uitloop van Love is blue…
Keuze Peter van Cappelle: Carpenters – Ticket To Ride (1969)
Artiesten die zo goed een Beatles- nummer naar hun eigen hand wisten te zetten zijn zeldzaam
Ik ontdekte de Beatles rond mijn tiende, dankzij die bekende rode en blauwe verzamelalbums, waarmee hele generaties in aanraking kwamen met hun muziek. Mijn ouders hadden zelf vreemd genoeg geen platen van ze, maar toch snuffelde ik vroeger vaak tussen hun oude elpees.
Daartussen vond ik een blauwe hoes van de Carpenters met de titel Ticket To Ride. ‘Dat is toch van The Beatles?’ was de eerste gedachte die door mijn hoofd ging. Ik zette gelijk die plaat maar eens op, want ik was er heel erg benieuwd naar. Bij de eerste pianoklanken herkende ik totaal niet het nummer wat ik van de Beatles kende. Totdat Karen Carpenter begon te zingen. Het was totaal anders dan het origineel, maar door die schitterende stem kon ik er geen hekel aan hebben; ik was gelijk verkocht.
The Carpenters zijn nooit echt cool geweest. Toen ik nog play-listen maakte voor non-stop muziekuurtjes op een radiostation – waar ik zeven jaar actief voor ben geweest – kwam ik de Carpenters in het muziekbestand tegen tussen de meest uitéénlopende namen zoals bijvoorbeeld AC/DC, Pink Floyd en Coldplay. Ik zag er de humor wel van in om tussen deze namen de Carpenters te plannen. De volgende dag kreeg ik een mail van de directie met het verzoek dit nooit meer te doen, want hoe konden mensen de zender dan nog serieus nemen?
Op één of andere manier zijn de Carpenters in een ‘fout’ hoekje terecht gekomen. Waarschijnlijk omdat hun muziek gewoon heel zoet is. Maar is dat wel terecht? Want laten we eerlijk zijn; veel zangeressen mochten willen dat ze zo’n perfecte stem hebben als Karen Carpenter. En hoe ze Ticket To Ride naar hun hand hebben weten te zetten is eigenlijk toch meesterlijk?! Lennon en McCartney ware meesters in het verpakken van goede teksten in pakkende melodieën. Karen en Richard Carpenter verbouwden het vier jaar later tot een emotionele ballad, en Karen zong het alsof ze het zelf geschreven had.
Artiesten die zo goed een cover van een Beatles-nummer naar hun hand weten te zetten zijn zeldzaam, maar de Carpenters slaagden met vlag en wimpel.
Keuze Tricky Dicky: Partridge Family – Lookin’ Through The Eyes Of Love (1972)
Kalverliefde
Elke week trouw voor de TV, want de Partridge Family werd uitgezonden. Natuurlijk was het mierzoete entertainment over een weduwe met vijf kinderen, die gezamenlijk muziek wilden maken. Alles was lief en goed, en elke uitzending was goed voor één of twee pakkende deuntjes.
In mijn jeugdige onschuld geloofde ik dat elk Partridge-kind daadwerkelijk een instrument kon bespelen, maar dit was beperkt tot tieneridool David Cassidy. Hij en zijn moeder in de serie (én daadwerkelijke stiefmoeder), Shirley Jones, waren van nature zangers en zongen de stemmen in. Het overige grut acteerde slechts. Wel had ik stiekem vlinders in mijn buik van Cassidy’s zus in de serie, Susan Dey. Wat een stuk.
Lookin’ Through The Eyes Of Love is een cover van een Gene Pitney-hit uit 1965, maar Cassidy’s hese stemgeluid maken het nummer beter dan het origineel. Pitney had een bijna krassend stemgeluid, dat soms na drie minuten het stille verlangen van een vroegtijdig einde van de plaat oproept. Ik heb ook zijn beste nummers in de kast staan, maar kan dit uitsluitend mondjesmaat tot mij nemen; goede liedjes, maar die stem….. Het heeft hem overigens geen windeieren gelegd.
David Cassidy was ook na de Partridge Family zeer succesvol, maar na enkele jaren besloot hij rigoureus te stoppen vanwege het gebrek aan privé-leven en de continue aandacht. Anno 2015 is hij persoonlijk failliet en komt hij nog uitsluitend in het nieuws vanwege drankmisbruik of rijden onder invloed. De prijs van succes….
In 2000 kwam de Definitive Collection uit van David Cassidy & the Partridge Family en zonder schroom heb ik deze (lekker anoniem online) gekocht. De bekendste liedjes aangevuld met solohits van Cassidy. Elke keer wanneer ik de cd draai word ik vrolijk. En dat na meer dan 40 jaar.
Keuze Frans Kraaikamp: Alan Parsons Project – Sirius/Eye In The Sky (1982)
Zachte bombast
Guilty Pleasures zijn in mijn geval vaak nummers, die ik ooit te gek vond, maar waar ik nog zelden naar luister. Niet omdat ik me ervoor schaam maar vooral omdat mijn smaak niet stilstaat en sommige muziek achteraf toch niet zo briljant is als gedacht. Dit neemt niet weg dat als zo’n liedjes voorbij komt – op de radio bijvoorbeeld – de beleving weer helemaal terug kan komen. Ik heb dat bij bijvoorbeeld bands als Simple Minds, Genesis (80’s werk) en Alan Parsons Project. Ik heb gekozen om stil te staan bij de laatste.
Eind ‘jaren zeventig’; Pink Floyd was een gevestigde naam en Marillion bestond nog niet. En daar was Alan Parsons, de man die achter de knoppen zijn stempel drukte op Pink Floyd’s Dark Side Of The Moon, Al Stewart‘s Year Of The Cat en John Miles‘ album Rebel met de hit Music. En niet te vergeten de Beatles‘ plaat Abbey Road. Op een dag besloot hij dat hij zelf ook eens een eigen project moest starten: het Alan Parsons Project.
Muzikaal gezien is Alan Parsons een vrij opmerkelijk project met veel verschillende gastmuzikanten. Het nummer I Robot en I Wouldn’t Want to Be With You van album I Robot (1977) hebben ogenschijnlijk maar weinig met elkaar te maken. In 1982 kwam album: Eye In The Sky uit. Hierop staan onder andere de nummers: Sirius, Eye In The Sky en ook Old and Wise, welke het nog steeds behoorlijk goed doet op begrafenissen.
Sirius wordt in de live versie gebruikt als een soort intro met behoorlijk wat bombast. Centraal staat het met een arpeggio effect gespeelde synthesizer melodietje. Daarbij de heerlijk trage gitaarsolo’s erover: prachtig. Het nummer houdt in en gaat vloeiend over in Eye in The Sky. Een vrij braaf – zeg maar gerust soft – liedje met mooie samenzang. Toch raakt de stem van Alan Parsons me. Ook al hoef ik hem niet meer zo nodig te draaien, wegdoen zal ik het album nooit! En stiekem was ik er maar wat graag bij geweest daar op het Plaza Mayor in Madrid (ook erg mooi overigens).
Keuze Edgar Kruize: Phil Collins – Against All Odds (Take A Look At Me Now) (1984)
Hartverscheurende paljas van de popmuziek
Het is maar moeilijk vast te stellen, waar het in de carrière van Phil Collins precies mis is gegaan. Qua credibility, tenminste. Toen hij zichzelf in de kijker speelde als drummer en latere zanger van Genesis was er nog niets mis met de olijke Brit. In het begin van zijn solocarrière ook niet. Langzaam maar zeker is Collins echter verworden tot de paljas van de Britse popmuziek.
Het zullen de komisch bedoelde clips in de nadagen van Genesis’ carrière zijn geweest wellicht. Dan wel de flauwe covers You Can’t Hurry Love of True Colors. Of het feit dat Collins de mierzoete, een glazuur van de tanden beitelende soundtrack afleverde bij Disney’s Tarzan. Feit is wel, dat zijn aangekondigde pensioen door de smaakpolitie met veel gejuich werd ontvangen.
Nu Collins’ rentree aanstaande is, zijn er zelfs mensen die menen dat dit een dusdanige ramp voor de mensheid is, dat er iets moet gebeuren. ‘Er is nu al genoeg ellende in de wereld. Phil Collins moet gestopt worden’. Bij genoeg bezorgde burgers – die hun stem achterlaten op Change.org – wordt een (en dit is verdorie doodserieus) noodkreet aan de Verenigde Naties gestuurd. Op het moment van schrijven heeft al meer dan de helft van de benodigde stemmers zijn zorgen uitgesproken.
Op mijn beurt zeg ik: ‘er is al genoeg ellende op de wereld, kunnen we die arme Phil Collins niet met rust laten?’ Want de man heeft werkelijk prachtige nummers gemaakt. Nummers die tot het beste behoren van wat de jaren ’80 en begin jaren ’90 muzikaal hebben voortgebracht. In The Air Tonight behoeft geen nadere introductie. I Wish It Would Rain Down, met die verzengende gitaarpartijen van Eric Clapton er in verwerkt, raakt je tot op het bot. Het bijtende I Don’t Care Anymore werkt nog altijd perfect als je een baaldag hebt. En zo zijn er veel meer. Maar de meest iconische blijft toch Against All Odds (Take A Look At Me Now); de titeltrack van de gelijknamige film.
Die film heb ik nimmer gezien. Geen enkele behoefte aan ook; de fragmenten in de clip van Collins doen het ergste vermoeden. Geen idee derhalve in hoeverre het nummer daarbinnen passend is. Maar verdorie, het is echt éé van de meest hartverscheurende ‘break up songs’ aller tijden. Eentje die nooit aan kracht zal inboeten. Het verhaal van een man, die machteloos toekijkt hoe zijn lief bij hem weggaat en een gapend gat achterlaat in zijn leven.
How can you just walk away from me
When all I can do is watch you leave?
‘Cause we’ve shared the laughter and the pain
And even shared the tears
You’re the only one who really knew me at all
De zanger weet dat de breuk definitief is. Hij weet dat de kans dat het ooit nog goed komt nihil is. Het nummer zwelt aan, de wanhoop wordt groter. Op het eind schreeuwt Collins het uit, in de wetenschap dat zijn grote liefde – ondanks de hartzeer die ze veroorzaakt – altijd weer terug mag komen.
Take a good look at me now
‘Cause I’ll still be standing here
And you coming back to me is against all odds
It’s the chance I’ve got to take
Verdorie mensen. Hoe kunnen jullie iemand die zo’n hartverscheurende klassieker het levenslicht liet zien als een bedreiging voor de mensheid aanmerken? Foei! Foei! Foei!
Keuze Danny den Boef: Lee Towers & Anita Meyer – Run To Me (1986)
Uitzending gemist
Lee Towers is eigenlijk één grote Guilty Pleasure. Hoe zinloos ik die term ook vind, maar goed, dat is een andere discussie. Laten we het gezellig houden.
Vrijwel altijd wanneer ik tussen neus en lippen door aangeef dat ik een groot zwak heb voor Lee Towers, leidt dat niet zelden tot bulderend gelach. Men neemt mij niet serieus. Men denkt dat ik een grapje maak. Maar ik maak geen grapje. Lee Towers is een geweldige showman. Altijd smetteloos gekleed, vriendelijk, en zonder kapsones. Een entertainer als Lee is zeldzaam in Nederland. En nu we het toch over hem hebben, er is natuurlijk maar één Voice of Holland. En dat is Lee. Of Leen. Het is maar net hoe glamour je het wil hebben.
Een jaar of twee geleden zag ik de fabelachtig mooie documentaire Lee Towers: The Voice of Rotterdam. Ik was er zo van onder de indruk, dat ik hem minimaal vijf keer opnieuw gekeken heb. Iedereen die ik in die periode tegenkwam raadde ik deze docu aan. Zelfs nu, tot op de dag van vandaag, doe ik dat. Ga die documentaire zien. Hij is meesterlijk. Zo worden ze niet vaak gemaakt.
Op veel momenten deed het me denken aan de al even briljante documentaire Zij Gelooft In Mij over André Hazes. Het heeft dezelfde vibe. Alleen een stuk minder bier.
In de docu zien we Leen zoals we hem misschien wel kennen. Een emotioneel en eerlijk mens. In vrijwel elke scène vloeit er wel een traan. Met kleindochterlief op de camera? Leen zegt dat het leuk is voor als hij er niet meer is, en hup. Tranen. Een interview met omroep Max? Tranen. Een random verhaal over vroeger? Ja hoor. Tranen. En toch komt Leen er mee weg. Het stoort niet. Zo is hij.
Enkele van de meest memorabele scènes is die waarin Leen achter in de hoek van een keuken van een partycentrum ergens diep in Brabant staat te wachten tot hij mag beginnen. Daar staat hij moederziel alleen. Strak in zijn smoking. Haar geföhnd. Gouden microfoon in de hand. Om hem heen reilt en zeilt de keuken door. Leen staat tussen dozen frituurvet, keukenrollen en andere meuk. En dan zegt met de grootst mogelijke gemeende dankbaarheid ‘Leuk he jongens, wij hebben toch een heel bijzonder vak eigenlijk he?‘. Opnieuw bijna tranen. Daarna komt hij het zaaltje binnen en feliciteert de jarige Geert. Als hij vraagt of er eigenlijk al voor hem gezongen is, en Geert daar met een ja op antwoord, heeft Leen het Happy Birthday al ingezet. Na nog een mop (die net zo doodslaat als bier na een halve schaal Van Dobbe bitterballen) gooit hij zijn gehele oeuvre eruit. Topavond.
Ik kan nog uren doorgaan over de grootsheid van deze docu of de al even grote grootsheid van Leen zelf, maar je moet hem gewoon zien. Hij staat op uitzending gemist. Ik zeg, doen!
Leen is natuurlijk bekend als elleboogstotende Rotterdammer, die te pas en te onpas galmend You’ll Never Walk Alone inzet. Toch heeft Leen nog meer in zijn mars. Zo is hij de enige Europese artiest die zichzelf ‘One of The Kingsmen’ mag noemen. Dit volgt uit de ontvangst van de Graceland Award, toegekend door de erven van Elvis Presley in 1995.
Daarnaast is hij degene die begon met enorme shows in Ahoy. Niemand deed dat. Lee bouwde het op. Zijn Gala of The Year toverde Ahoy vele jaren om tot een avond pure glamour, zijn historisch. Ik hou van zijn eerlijkheid. Ik hou van zijn ongetemde emotie. Ik hou van dat rustige Rotterdamse. Ik hou van Leen.
Leen, de meest ondergewaardeerde grote naam in Nederland.
Ik koos geheel willekeurig voor dit nummer, omdat ik het zo lekker mee kan zingen en omdat ook Anita gezellig een moppie meezingt. En dat zijn altijd pluspunten. En noem het gerust een guilty pleasure. Ik zing zo hard mee, dat ik het toch niet hoor.
Keuze Harm Eurlings: Ryan Paris – Dolce Vita (1983)
Jeetje wat slecht… Nog eens!
Ik heb een probleem. Deze keuze is eigenlijk niet te verdedigen. Ik vind dit een fijn lied, maar alles is fout aan dit nummer: de muziek is een zuiver cliché van de oppervlakkige stroming in de muziek van de jaren ’80, de mix is blikkerig en dun, de zang is niet zuiver (luister maar eens naar de toonhoogte van het woord ‘away’ op 1:50, daar is een woord voor: vals), en o mijn god die videoclip! Het nummer heet Dolce Vita (en ja, dat is Italiaans), dus de clip is opgenomen in Parijs (?). Er is voor het filmen van deze zomerhit zorgvuldig een dag gekozen, waarop de zon niet scheen. Natuurlijk is er een shot van de zanger voor de Eiffeltoren, maar dan wel zo dat die toren uit zijn hoofd lijkt te groeien (0:35). En dan zijn er nog de dansmoves van Ryan (bijvoorbeeld 3:15 t/m 3:25)…
Over de tekst gaan we het beter maar gewoon niet hebben.
Dit is zo slecht… Nog eens luisteren. Oh, echt slecht! Nog eens!
Word jij er ook zo vrolijk van?
Keuze Freek Janssen: Marc Almond & Gene Pitney – Something’s Gotten Hold Of My Heart (1988)
Ergens is er nog een filmpje waarin ik dit half aangeschoten meeblèr op een hotelkamer in Brugge
Ik snap er werkelijk niks van. Dit liedje heeft alles in zich waar ik normaal gesproken van gruwel: goedkope bombast, een iets te gelikte productie met synthesizer-strings en tot overmaat van ramp is het ook nog een opnieuw uitgebrachte versie van een sixties-hit in een nieuw jasje.
Toch vind ik het een onweerstaanbaar lekker nummer. Ergens moet er nog een filmpje zijn waarin ik, tijdens een weekendje met mijn vriendin in Brugge, die liedje half aangeschoten zit mee te zingen in een hotelkamer. Laten we maar hopen dat dit filmpje nooit in de verkeerde handen valt.
Maar ervoor uitkomen dat ik hier ontzettend hard van geniet, dat durf ik nog wel.
Keuze Roland Kroes: Martika – Love…Thy Will Be Done (1991)
Uit de keuken van Prince
De lijst met ‘guilty pleasures’ is een Neverending Story, want er komen altijd nieuwe pleasures bij. Pleasures die je vergeten was, of pleasures die gewoon echt nieuw zijn. Zo leverde K3 er een paar jaar geleden nog eentje af (hier).
Maar uiteindelijk kwam ik voor dit moment bij Martika uit. Niet om één specifiek nummer (ja, uiteindelijk heb ik er echt ééntje gekozen), maar als fenomeen an sich. Voor de rappende jeugd bekend van een Eminem sample uit Toy Soldiers, maar dat nummer was nog zelf geschreven.
De ‘guilty pleasure’ kicks in vanaf het moment dat Prince zich met Martika gaat bemoeien. Spin-offs en side projects van Prince gaan meestal één van twee kanten op: óf algemeen geaccepteerd als goed werk voor andere artiesten (Sinead O’Connor, The Time) óf algemeen beoordeeld als op het belachelijke af (Vanity Six, Apollonia Six, maar ook Carmen Elektra). Maar er is ook een tussencategorie en daar behoort Martika toe, want het album dat Prince grotendeels voor haar schreef – Martika’s Kitchen – tilt Martika wel boven de one-hit wonder status aan deze kant van de oceaan uit. Alleen, echt serieus nemen deed niemand het. Maar het is zo leuk. Het klinkt zo prettig. Dat héle album. En als je dan voor een ‘guilty pleasure’ gaat, dan deze keer niet voor het vrolijke Martika’s Kitchen. Nee, dan wordt het de over-the-top Love… Thy Will Be Done.
Een bijzonder nummer, muzikaal ook. Met een uitermate aparte opbouw. Maar die uiteindelijk wel uitnodigt tot meezingen. En dát blijft natuurlijk een absolute vereiste voor een ‘guilty pleasure’.
En wat je er ook van vindt, uiteindelijk mogen we – of in ieder geval de mensen in Australië – Martika dankbaar zijn voor één belangrijk wapenfeit; in oktober van 1991 stootte zij down under Bryan Adam‘s Everything I Do… van de nummer 1 positie.
Keuze Maartje Jansma: Type O Negative – Black No. 1 (Little Miss Scare-All) (1993)
Stof op de zolder
Zoals ik even moest slikken bij het zien van 50 Frank Sinatra cd’s van mijn (inmiddels) echtgenoot, zo had hij moeite met mijn Type O Negative collectie. Maar toen ik 15-16 jaar was vond ik het geweldig; donker, sexy en veel pathos. Dwepen met vampieren, zelfmoord en biseksualiteit, precies wat ik nodig had in mijn verwarrende jaren ‘90.
Het is vooral de omgeving die bepaalt of muziek fout is. Je krijgt commentaar van je vader, partner of de smaakpolitie en ineens ga je je schamen.
Tot groot afgrijzen van mijn vader hebben bijvoorbeeld The Beach Boys ooit countryzanger Glenn Campbell bij de band willen inlijven. Ik snap nog steeds niet waarom Glenn Campbell fout is. Hij is te gek, vooral als hij liedjes zingt van de onvolprezen Jimmy Webb, zoals Wichita Lineman.
Waarom de dood van zanger Peter Steele in 2010 niet meer aandacht kreeg is mij eigenlijk ook een raadsel. Mijn cd’s van Type O Negative liggen inmiddels te stoffen op zolder, net als de 50 cd’s van Frank Sinatra trouwens….
Keuze Henk Tijdink: The Kelly Family – I Can’t Help Myself (1996)
Ik kan er niets aan doen
Inspiratie komt vaak onverwacht en uit de vreemdste hoek binnenwaaien. In de muziek geldt dat zeker. Van een aantal ‘klassiekers’ is bekend, dat ze geboren zijn in een acute en opdringerige vorm van inspiratie. Dream on van Aerosmith, California Dreaming van The Mamas & The Papas en Mr Blue Sky van ELO zijn enkele bekende voorbeelden. En met het schrijven van dit stukje besef ik me dat de laatste twee ook een prima bijdrage zou zijn geweest. Maar goed, ter zake.
Afgelopen week had ik ook zo’n moment; precies op het juiste moment. Want de keuzemogelijkheid in het genre ‘guilty pleasure’ is wel immens. Een foutje jaren ‘80 klassieker? Iets Duits? Of misschien wel een tijdloos Happy hardcore nummer?
Op Facebook kwam ik een foto tegen van een gezinnetje. Man, vrouw, jongetje en een meisje. Niets bijzonders, zo zijn er duizenden te vinden. De foto was ook een beetje truttig. Onder vrienden zou ik zeggen: ‘het zag er gereformeerd uit‘. Maar, om de belediging wat minder te maken: ‘het zag er braaf uit‘. Het truttige wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de enscenering. Een roze gekleed meisje dat zenuwachtig aan haar rok zit, een jongetje dat ietwat stijf naar het liedblad kijkt een ondertussen niet echt weet wat hij met zijn handen moet doen. En dan pater en mater familias, die gepassioneerd ingaan op de het gezongen stuk. Aangezien het geheel zich voor een kerkorgel afspeelt, zal het een psalm zijn.
Op dat moment wist ik het. Het wordt The Kelly Family. Want hebben we (30-ers) niet allemaal in de jaren ’90 voluit meegezongen met deze Amerikaans/Duitse familieband? En vinden we het stiekem niet allemaal leuk om het (heel) af en toe nog eens te horen?
Het nummer I Can’t Help Myself is absoluut niet vernieuwend, heeft een standaard opbouw en hoog sing-along gehalte. Verder gaan de songteksten het niveau van groep 8 niet te boven
And I love you
I want you
I wanna talk to you
I wanna be with you
Tel daarbij dat pubermeisjes erg gecharmeerd waren van één of meer mannelijke leden van de band, en alle ingrediënten voor een hit zijn aanwezig.
Dat werd het dus ook. Het was overigens ook hun laatste grote hit. Het nummer stond in het najaar van 1996 zelfs 6 weken op nummer 1. Daarvoor bezat Banger Hart van Rob de Nijs de toppositie, daarna werd het overgenomen door Gabbertje van Hakkûhbar. Ook dat waren de zo geprezen jaren ’90: aan foute hits geen gebrek.
Af en toe komt het nummer nog voorbij. Kapot gedraaid in de jaren ’90 is het nu stiekem wel leuk om weer eens te horen, en gaat het geluid wat harder. En dan weet ik het weer: logisch dat het een enorme hit is geworden. Maar kapot gedraaide nummers zijn net drugs. Je bent er nooit van genezen. Je krijgt de melodie de gehele dag niet meer uit je hoofd…
Terug naar het familiekiekje. Uit eerste hand weet ik dat er geen psalm gezongen werd, maar het was Sirens van Pearl Jam, dat door Freek en zijn gezin te gehore werd gebracht. Ook mooi.
Keuze Marèse Peters: Marco Borsato & Trijntje Oosterhuis – Wereld Zonder Jou (1996)
De perfecte tranentrekker
Ik durf deze bijdrage bijna niet te schrijven, laat staan in te leveren bij de redactie van Ondergewaardeerde Liedjes. Want voor deze ‘guilty pleasure’ schaam ik mij diep. Wat blijft er over van mijn zorgvuldig gekoesterde en bewaakte imago als muzieksnob als ik beken dat ik het niet droog kan houden bij Wereld Zonder Jou van Marco Borsato en Trijntje Oosterhuis?
Voor de goede orde: ik heb weinig met Nederlandstalige muziek (dat heb ik hier al eens uitgelegd). Nog minder heb ik met de zingende coltrui Borsato. Toch raakt dit nummer mij elke keer weer. Het is een perfecte tranentrekker uit de stal van John Ewbank. Alles klopt: de piano en de ingehouden zang waarmee het nummer begint, de weeïge chimes op 1:24, de emotionele uitbarsting als ze samen het refrein inzetten, het onvermijdelijke bruggetje naar de al even onvermijdelijke modulatie…
Tegelijk hoor je hier de klasse van deze twee zangers, want zeg nou zelf: vocaal is dit fantastisch. Ze zingen allebei op de toppen van hun kunnen. En de emotie druipt er vanaf als honing.
Ach wat, ik leg het ook verder niet uit. Dit voel je vanzelf.
De keuze Remco Smith: Alizée – Moi… Lolita (2001)
Semamafoetoe
Ieder jaar ben ik een trouwe stemmer op de 3 voor 12 song van het jaar-competitie. In 2001 was het, vanwege de voorselectie door de redactie, voor mij moeilijk om een keuze te maken. Mijn stiekeme top 3 dat jaar: Can’t Get You Out Of My Head van Kylie Minogue, Fallin’ van Alicia Keyes en Moi….Lolita van Alizée. Op geen van deze nummers mocht ik stemmen. Van de top 3 was Moi…. Lolita verreweg mijn favoriet.
Wat maakt Moi…. Lolita nu zo onweerstaanbaar? Het synthiloopje. De aarzelende zang waarmee het begint. ‘Moi je m’appele Lolita’. Een stem als Vanessa Paradis, maar dan zonder nicotinelaag. De opmaat naar een opzwepend refrein, dat ook nog eens geweldig fonetisch mee te zingen is. ‘Semamafoetoe’. En dan de video. Een prachtige nimf die door een jongeman wordt aangesproken, die haar (denk ik, mijn Frans is niet zo goed) de liefde verklaart, waarna zij om geld vraagt. En krijgt. Geld waarmee ze naar de stad gaat, om haar moeder te ontvluchten, om te dansen. Mannen draaien om haar heen, maar zij ziet het niet. Met de ogen dicht danst zij om te vergeten. Haar zusje, waar ze op moet passen, kijkt van een afstandje toe.
2001 was in mijn herinnering een mooie zomer. Warm weer, ik fietste destijds nog veel en zie mezelf in de Ardennen nog de Redoute, de Wanne en Stockeau oprijden. Bij lekker zomerweer hoort een goede zomerhit en Moi…Lolita voldeed daar meer dan perfect aan. Die zomer, de zomer van 2001, was Moi… Lolita mijn zomerliefde. Tot de zomer weer herfst werd. Wat er van Alizée is geworden? Geen idee. Ik heb het op Wikipedia niet meer nagekeken. Van vakantieliefdes hoef je niet perse te weten wat daarvan is geworden. Zomerliefdes zijn er om te herinneren, en om het daarbij te laten. Voor de Song van het Jaarcompetitie 2001 had ik uiteindelijk gekozen voor Tumble and Fall van Johan. Een mooie en verantwoorde keus, maar (stiekem) niet mijn song van 2001.
[polldaddy poll=9170768]
Guilty pleasure? Ik heb er zoveel. En om eerlijk te zijn schaam ik me er niet voor: ik weet dat er niets mis is met mijn smaak. De pleziertjes zijn alleen guilty omdat ik ze normaliter moet verantwoorden voor andere muziekliefhebbers.
Mijn keuze viel op “‘n Sneeuwwitte bruidsjurk” van Henk Wijngaard. Waarom? Ten eerste heb ik iets met het levenslied, de smartlap. Je zult me ook zeker weer zingend aantreffen op het aankomende Smartlappenfestival. De hele nacht dansen op een simpele beat, de hele nacht zingen op een simpel melodietje in je eigen taal, het zijn verwante principes.
Henk Wijngaard neemt een bijzondere positie in. Hij hoort niet helemaal bij de smartlappenwereld. Veel van zijn muziek is in feite country; een stijl die door zijn polkaritme natuurlijk wel verwantschap heeft met onze levensliederen, maar vooral een in Nederland nog steeds onderschatte stijl die wat al te makkelijk met ultraconservatieve Amerikaanse boeren in verband wordt gebracht.
“‘n Sneeuwwitte bruidsjurk” is met zijn 6/8-maat misschien wel het minst country en het meest levenslied van alle bekende Wijngaard-nummers. Bovendien heeft het een behoorlijk sentimentele tekst. Aan de andere kant kan de man bepaald wel zingen en hebben zijn nummers altijd een aansprekende, memorabele melodie, dit liedje misschien wel het meest van allemaal. Talent en kwaliteit zijn niet aan stijl gebonden.
Tot slot niet onbelangrijk: ik was bijna 5 toen dit nummer uitkwam en heb er nostalgische herinneringen aan. Voor veel van zijn oudere hits gaat dat niet op. Ik had in die tijd een oppas uit het volkse milieu die graag Radio 2 luisterde. Daar heb ik het nummer zeer waarschijnlijk opgepikt. Omdat mijn vader alleen klassiek luisterde, staat dit nummer voor mij symbool voor de andere wereld waar mijn oppas me mee in aanraking bracht.