Robert Johnson is een van de invloedrijkste bluesmannen, terwijl hij maar twee opnamesessies gedaan heeft en slechts 29 liedjes op zijn conto kunnen worden geschreven. Tevens zegt de legende dat hij op een kruispunt zijn ziel aan de duivel verkocht heeft om een beroemd gitarist te worden. De film Crossroads is losjes op dit gegeven gebaseerd, waarbij het gitaarduel door Ry Cooder en Steve Vai (duivel) uitgevochten wordt.

Johnson is omringd door vage verhalen en al decennia wordt er gesteld dat er ergens nog een 30ste lied moet rondwaren. Zijn liedjes zijn stuk voor stuk bluesklassiekers, waarvan Dust My Broom, Rambling On My Mind, Love In Vain en Sweet Home Chicago de bekendsten zijn.

Keuze Martijn Janssen: The Rolling Stones – Love In Vain (1969)

Duiken in de blues

Hoe groot ze ook zijn geworden, tot aan The Greatest Rock & Roll Band In The World toe, in de kern zijn The Rolling Stones altijd bij de blues gebleven. Hun laatste album, Blue & Lonesome, bestaat dan ook geheel uit covers van bluesnummers. En zoals hieronder nogmaals is beschreven, plaatsten ze ook covers van bluesnummers op andere albums, net zoals ze ook hun eigen blues schreven.

Tegenwoordig zijn de nummers die Robert Johnson uitbracht wel bekend bij muziekliefhebbers, het zijn er ook niet zo veel. Maar het was pas in 1961 dat zijn muziek bekend werd bij een wijder publiek, met de release van de compilatie King Of The Delta Blues Singers. En die compilatie bevatte dan nog maar zo’n beetje de helft van zijn uitgebrachte werk, 16 nummers. Toch sloeg die in als de spreekwoordelijke bom en werd de interesse in zijn werk aangewakkerd. Zo liet Brian Jones zijn mede-bandlid Keith Richards kennis maken met dit album.

Begin 1969 gaan de Stones de studio in om hun album Let It Bleed op te nemen. Tegen deze tijd zijn Keith Richards en Mick Jagger zo gegrepen door Love In Vain dat ze hun eigen versie opnemen voor het album. Ze beseffen dat het geen zin heeft om het origineel getrouw na te spelen, dus maken ze hun eigen versie. Het nummer krijgt iets meer een country gevoel, ongetwijfeld omdat ze in die tijd veel optrekken met Gram Parsons.

Interessant is dat op dat moment Love In Vain nog niet bekend is bij een groter publiek. Het nummer staan namelijk niet op die compilatie uit 1961, maar zou pas een jaar na de release van Let It Bleed officiëel worden heruitgebracht op de compilatie King Of The Delta Blues Singers Vol II uit 1970. De leden van de Rolling Stones ontdekten het nummer op een bootleg die verscheen na het succes van de oorspronkelijke compilatie. Andere manieren waren er toen nog niet om het nummer te horen, of je zou een van de weinige oorspronkelijke 78-toeren singles van dit nummer moeten bezitten.

Afgezien van de achtergrond als, toen nog, obscuur blues nummer is het ook een ontzettend sterk liedje. De zanger ziet zijn lief vertrekken, als een trein die het station verlaat. Gezien de reputatie van Robert Johnson is het echter waarschijnlijker dat hij degene was die wegging en de ander doet beseffen dat de liefde die was gevoeld ijdel bleek te zijn. Het verdriet van het origineel is bij de Stones versie nog steeds aanwezig. En waar het origineel een zekere berusting lijkt te hebben, gaan de Stones voor de pijn. Maar welke versie je ook hoort, het is een nummer dat na 50 of 80+ jaar nog steeds raakt dat de ander is weggegaan.

Keuze Ronald Eikelenboom: The Rolling Stones – Stop Breaking Down (1972)

Covers en rechten

Twee covers van Robert Johnson namen The Rolling Stones in hun carrière op: Love In Vain verscheen op het album Let It Bleed in 1969 en Stop Breaking Down verscheen op het album Exile In Main St. in 1972.

Zoals de meeste van zijn liedjes was Stop Breaking Down een ondergewaardeerd liedje tijdens het leven van Robert Johnson. Sonny Boy Williamson veranderde wat aan de tekst en had er acht jaar later meer succes mee. Zijn versie was ook lang de versie die gecoverd werd.

De Stones hielden zich echter aan de tekst van Johnson. Het nummer werd opgenomen in een door Keith Richard gehuurde villa in het Zuid-Franse Villefranche-sur-Mer. Toch is Richards zelf niet te horen op de opname van het nummer. Mick Taylor speelt slide gitaar, Mick Jagger zingt en speelt harmonica en gitaar, Bill Wyman en Charlie Watts vormen de ritmesectie en Ian Stewart is de pianist van dienst (Billy Preston en Nicky Hopkins zijn de andere twee pianisten die op het album te horen zijn). Slechts één keer speelden de Stones dit nummer live, tijdens de Voodoo Lounge tour in 1994, met Robert Cray op slidegitaar.

Na het verschijnen van Exile On Main St. eist voormalig manager Allen Klein geld van de Stones, omdat Stop Breaking Down – samen met vier andere nummers – geschreven zou zijn toen ze nog bij hem onder contract stonden. Hoe onlogisch ook, Stop Breaking Down is een cover immers, Klein kreeg die rechten. Uiteindelijk zou een Amerikaanse rechter in 2000 de rechten van Stop Breaking Down, samen met die van Love In Vain, teruggeven aan de erven Johnson.

Keuze 1 Marco Groen: The Blues Brothers – Sweet Home Chicago (1980)

They broke my watch!

Op muzikaal gebied zijn The Blues Brothers in ons eigen landje voornamelijk geroemd vanwege hun versie van Everybody Needs Somebody to Love van Solomon Burke. In het buitenland hebben Soul Man (oorspronkelijk van Sam & Dave) en Gimme Some Lovin’ van The Spencer Davis Group hoge noten gegooid. Toch heeft het ietwat ongebruikelijke samenwerkingsverband nog meer juweeltjes opgeleverd die het vermelden waard zijn. Denk hierbij aan hun respectievelijke weergaven van She Caught the Katy van Taj Mahal, I Don’t Know van Willie Mabon , Hold On, I’m Coming (wederom van Sam & Dave) of, misschien wel hun beste nummer, Sweet Home Chicago, oorspronkelijk van Robert Johnson.

The Blues Brothers is voortgekomen uit een geintje dat zich afspeelde tijdens het satirische tv-programma Saturday Night Live. Howard Shore en zijn All-Bee Band (de bijenband) traden in het programma op, waarbij vaste comedian John Belushi het een goed idee leek om in een bijenpak te gaan meezingen, terwijl collega Dan Aykroyd mondharmonica speelde. Later, in de bar van de laatstgenoemde is dit optreden een eerste aanzet geweest tot het schrijven van een script, gebaseerd op de (werkelijke bestaande) broers van de Canadese bluesband Downchild Blues Band, Donnie en Richard Walsh. Enkele, wat meer bekende nummers van die band werden ook in het repertoire van The Blues Brothers opgenomen, Het ging hierbij om Shotgun Blues en Flip, Flop and Fly, een nummer eigenlijk iedereen wel kent. Het image van The Blues Brothers is gemodelleerd naar jazzmuzikanten uit de jaren ’40, ’50 van de vorige eeuw. Destijds was het ‘apenpakje’ hét uniform van de zichzelf respecterende muzikant. Het continu dragen van zonnebrillen werd afgekeken van John Lee Hooker.

Ter vervolmaking van het grapje werden enkele gerenommeerde muzikanten aangetrokken, zoals leden van de Saturday Night Live Band (Tom Malone, Lou Marini, Paul Shaffer) later aangevuld met leden van Booker T. & The MG’s; Steve ‘The Colonel’ Cropper en Donald ‘Duck’ Dunn. Ook wel gezien als de huisband van het Stax-label. Op instigatie van  John Belushi, die een killer-gitarist en dito trompettist zocht, kwamen hier nog Matt ‘Guitar’ Murphy en Allan ‘Mr. Fabulous’ Rubin bij. Een band was geboren. Er kon worden getoerd en in 1980 verscheen de film die veel muziekliefhebbers in ieder geval gedeeltelijk kunnen meelullen: The Blues Brothers. Hierin waren kleinere en grotere rollen weggelegd voor muziekhelden zoals John Lee Hooker, Aretha Franklin, Cab Calloway, Big Walter Thornton, James Brown, Pinetop Perkins, Ray Charles en Joe Walsh, die te zien is als gevangene die op de tafel springt tijdens Jailhouse Rock. In een paar shots van het koor in een kerk is zelfs Chaka Khan te zien. Een van de pareltjes die ten gehore wordt gebracht in het Ballroom Palace Hotel is Sweet Home Chicago.

Het is in het geval van Robert Johnson natuurlijk een beetje een vreemde titel voor een nummer. De legendarische bluesgitarist heeft namelijk vrijwel zijn hele leven doorgebracht in het ‘oude zuiden’ van de VS, en dan met name in Mississippi. Slechts sporadisch gaf hij optredens weg in Texas, New York, Canada, Kentucky en Chicago. Bovendien lijkt het nummer een geografische fout van jewelste te bevatten: Johnson plaatst Chicago in Californië, een dikke 3000 kilometer verwijderd van Illinois, de staat waarin Chicago  in werkelijkheid ligt. Een vreemde fout, daar Johnson in andere nummers bewijst dat het wel goed zit met zijn topografische kennis. De man moet sowieso een fenomenaal geheugen hebben gehad en ‘feeling’ voor de plaatsen waar hij kwam, want het is publiek geheim dat hij in elk dorp waar hij zijn kunsten vertoonde wel een ‘liefje’ had rondlopen. Wellicht was dit onderdeel van een ‘package-deal’ die hij volgens de legende sloot met Satan zelf. Een betere interpretatie voor deze rare songtekst is dat het ‘Californische Chicago’ staat voor een soort El Dorado. Een aards imaginair paradijs. Het beeld van de zwarte gemeenschap in het oude zuiden van de Verenigde Staten is namelijk dat het in het noorden en westen van het immense land beter wonen is. Ver weg van het racisme en xenofobie dat gemeengoed was/is in staten zoals Alabama, Mississippi, Georgia en de beide Carolina’s. In dit geval staat Chicago dus voor een beter leven, in een beter deel van het land. Vandaar dat hij dan ook zijn schatje (wie dat dan ook moge zijn op dat moment) aanspoort om met hem mee te gaan naar Sweet Home, Chicago. Hoe dan ook, de stad Chicago en alle lokale sportteams hebben dankbaar gebruik gemaakt van het nummer. Het is zo’n beetje geadopteerd als hét regionale volkslied. En met reden natuurlijk, Sweet Home Chicago is zo’n nummer dat je op elk moment van de dag kan luisteren en nooit ergernis oproept. De ideale oorwurm.

Keuze 2 Marco Groen: The Gun Club – Preaching The Blues (1981)

Tribal Psychobilly Blues

Hoe kunnen nihilistische punk en vooroorlogse blues iets met elkaar gemeen hebben? Waar raken ze elkaar? Het antwoord hierop is The Gun Club, een knettergestoorde rockband met een minstens zo knettergestoorde frontman Jeffrey Lee Pierce. Een band uit Los Angeles die in het begin van de jaren tachtig furore maakte met de albums Fire of Love, Miami en The Las Vegas Story. Van het eerste album worden er nog wel eens nummers live gespeeld door ene White Stripes.

Wie de band en vooral meneer Pierce nader bestudeert, leert dat er nogal wat overeenkomsten zijn met Robert Johnson, al zou je beide muzikale uitersten alleen al beoordelen op hun pionierswerk. Het verhaal van Johnson is bekend: de man verkocht zijn ziel aan de duivel om geweldig gitaar te kunnen spelen en wist verschillende bluesstijlen te combineren binnen zijn eigen kenmerkende ritmische manier van muziekmaken. Een wijze van spelen die gretig werd overgenomen door latere bluesgiganten. Vanzelfsprekend allemaal vastgelegd door Alan Lomax. Pierce verkocht ook wellicht zijn ziel aan de duivel, maar gebruikte dit om zoveel mogelijk op zijn idool Deborah Harry (Blondie) te lijken. Johnson beïnvloedde een grote generatie aan bluesartiesten. Namen zoals Muddy Waters, John Lee Hooker, Howlin’ Wolf, Tony Joe White, Eric Clapton zijn allemaal schatplichtig aan de nooit gekroonde koning van de Delta blues. Hetzelfde zou je kunnen zeggen over Nirvana, Pearl Jam en Green Day in het geval van de invloed van de Gun Club. Henry Rollins en Courtney Love staan bekend als Gun Club-fans.

Een andere overeenkomst is dat het erop lijkt dat Robert Johnson waarschijnlijk vergiftigd werd op 27-jarige leeftijd (duh..) door een jaloerse echtgenoot die het niet kon hebben dat zijn partner een dansje deed met de benevelde gitarist. Just another notch on his guitar. In zekere mate heeft Jeffrey Lee Pierce zichzelf ook vergiftigd, maar dan over langere tijd door zijn destructieve levenswijze met alcohol en drugs.

Het nummer Preaching The Blues is een directe cover van Robert Johnson, zij het dan wel dat Pierce de teksten een beetje heeft aangepast naar zijn eigen emotionele binnenzee. Het resultaat is een merkwaardige mix van grootstedelijke neerslachtigheid en landelijke uitzichtloosheid die zonder al te vee moeite in Mississippi te vinden is.

Keuze Willem Kamps: Joanna Connor – Walking Blues (1992)

Kappen nou, mama moet spelen!

Met Je t’aime Moi Non Plus sloop de geilheid de popmuziek binnen. Het gekreun en gesteun van Jane Birkin werd later opgevolgd door Donna Summer. Dan, Vanity Six ‘needed seven inches or more’ en Madonna shockeert er lustig op los. Daarna liep en loopt Beyoncé in diep en hoog uitgesneden pakjes nog net niet naakt rond en puber Miley Cyrus stond gezellig frontaal te twerken. De een zingt beter dan de ander en anders zetten we de auto-tune maar aan. Muziek waarbij het veelal om de looks draait.

En dan staat daar Joanna Connor, in een soepjurk, op slippers, gitaar om de nek en met zo’n dikke-vette-schijt-houding van ‘mijn rondingen zien er net effe anders uit, so fuckin’ what!? It’s the blues baby.’  Zo is het. Het gaat godverdomme om de muziek. Joanna geselt haar instrument en trekt intense bekken, beleeft haar muziek, gaat er helemaal in op. Niks geile moves, niks gekreun. Joanna blaft in de microfoon en ranselt de hals en snaren van haar gitaar. Ze speelt boogie en blues. Als een bootwerker. Bevrijdend.

Joanna staat met band in de achtertuin. De buurtbarbecue moet nog beginnen. Misschien heeft ze haar kinderen net een draai om de oren gegeven. Ze hadden opa z’n kunstbeen weer gejat. Jongens, kappen nou, mama moet spelen! Ze stemt haar gitaar, kijkt of de versterker goed staat afgesteld, de Fender Twin Reverb, vertelt de aanwezigen dat alles z’n eigen vibratie heeft en wie weet, springt het glas bij de buren. Lol. De drummer doet een ‘animal’ en dan gaan ze wat noise maken. En wat voor noise. Een heerlijke rauwe versie van Robert Johnson’s Walking Blues. Take it away, Joanna. Schijt aan al die kutjes. There’s nothing but the blues.

Keuze Kees-Jan van der Ziel: Gare Du Nord ft. Robert Johnson – Pablo’s Blues (2001)

Van blues tot lounge

Aan het begin van deze eeuw is lounge hé-lé-maal hot. Even lekker chillen met muziek die niet al te hard is, maar lekker mellow en waarbij je ook normaal met elkaar kunt praten, zonder te moeten schreeuwen. Gare Du Nord haakt hier in 2001 op in en komt met album genaamd In Search Of Exellounge. Hierop staat ook Pablo’s Blues. Een bluesy nummer met een gitaar en een karakteristieke stem, die niet heel duidelijk zingt. Het geeft het nummer een mysterieuze lading. Het heeft mij in ieder geval wel doen afvragen, wie hier zo tragisch de blues zingt.

Zelf ben ik op zich niet heel erg bekend met het werk en leven van Robert Johnson. Mocht dat voor jou ook gelden, dan raad ik je aan om de Netflix documentaire Devil At The Crossroads te bekijken. Dan heb je binnen een uur een compleet overzicht van het tragische leven van deze man. In zijn tijd was hij wellicht de meest ondergewaardeerde artiest die er was. Robert Johnson had eigenlijk niks meer te verliezen in zijn leven. Dus waarom zou hij nette blues liedjes schrijven die door de kerk werd gedoogd. Zijn teksten zijn vaak op zijn zoetst gezegd, pikant. You can squeeze my lemon ‘till the juice run down my legs , If you don’t like my apples, don’t shake my tree. De seksuele poëzie valt vooral bij de kerk in verkeerde aarde. Maar die middelvinger dij hij durfde op te steken, heeft wel zijn invloed gehad. Leden van onder andere Rush en Slipknot zijn het roerend eens dat Robert Johnson aan de wieg stond van alle heavy metal muziek.

Het originele nummer heet Come On In My Kitchen en werd opgenomen tijdens zijn eerste en op een na laatste opnamesessie in november 1936. Robert Johnson beschrijft hoe hij treurt over zijn lief die hem heeft verlaten voor zijn beste vriend. Hoeveel hield hij van haar en hoe erg hij het vindt dat het zo heeft kunnen lopen, dat hij nu moederziel alleen in zijn keuken zit Het nummer is een en al emotie. Verdriet omdat ze bij hem weg is, hopeloosheid, omdat ze niet gaat terugkomen ook. Spijt, omdat hem ook wat te verwijten valt. Hij heeft haar laatste zuurverdiende centen afgepakt. Angst voor het feit dat ze ergens op straat rondzwerft, nu dat het winter begint te worden.

Volgens metgezel Johnny Shines speelde Robert het nummer voor publiek een stukje langzamer dan het origineel. Hij zong het dan met zoveel overgave dat het publiek na afloop zo onder de indruk was, dat het niet kon applaudisseren en iedereen in tranen geroerd was.

Gare Du Nord blaast het nummer weer leven in en laat een heel nieuw publiek kennis maken met de man die al zo lang geleden de basis legde voor het succes van de Nederlandse lounge formatie. Het is aan de ene kant een heerlijk bluesy nummer, waar je intens van kan genieten bij een biertje in de zon. Ondanks dat loungemuziek een beetje bedoeld is voor de achtergrond, trekt Pablo’s Blues de volle aandacht en triggert het om op zoek te gaan naar de man achter het nummer. En dat is wat Robert Johnson verdient, om gewaardeerd te worden, want tijdens zijn leven is dat hem bij lange na niet genoeg gegund.

Keuze Tricky Dicky: Eric Clapton – When You Got A Good Friend (2004)

Clapton is God

It is a remarkable thing to have been driven and influenced all of my life by the work of one man, and even though I accept that it has always been the keystone of my musical foundation, I still would not regard it as an obsession; instead, I prefer to think of it as a landmark that I navigate by, whenever I feel myself going adrift.

Er zijn weinig artiesten die zoveel van Robert Johnson gecoverd hebben als Eric Clapton. Fan van het eerste uur, maar toch kwam zijn Award-winning album Me & Mr. Johnson per toeval tot stand. Hij was bezig aan een nieuw album, maar had nog niet genoeg songs en dus besloot hij samen met Andy Fairweather Low, Billy Preston, Steve Gadd, Doyle Bramhall II en Nathan East een album met uitsluitend liedjes van Robert Johnson te maken. Het kostte hen twee weken. Het is bovendien overduidelijk dat de mannen veel plezier hadden, want het hele album voelt relaxed aan. Met meer dan 2 miljoen verkochte albums besloot Slowhand een half jaar later de CD  aangevuld met een DVD Sessions For Robert J. uit te brengen met een aantal extra tracks en aangepaste versies. Als Clapton-fan heb ik beiden natuurlijk in de kast staan.

Maar welke track? Ze zijn namelijk allen geweldig, maar ik prefereer een elektrische boven een akoestische versie. Queen Of Spades had ik al eens geblogd, dus ik heb het maar laten afhangen van het beschikbare materiaal van de DVD op YouTube. Uiteindelijk kwam ik uit bij When You Got A Good Friend met een geweldige slide door Bramhall. Oorspronkelijk in 1936 door Johnson opgenomen (in twee takes), maar pas in 1961 op album uitgebracht. 23 jaar na zijn dood op 27-jarige leeftijd (en daarmee het allereerste lid van de Club van 27). Over de reden van het overlijden zijn de meningen verdeeld. Volgens vriend Sonny Boy Williamson (II) is hij vergiftigd door een jaloerse man, nadat Johnson met zijn vrouw flirtte; anderen stellen dat hij aan syfilis overleden zou zijn. Zoals veel rond hem zijn zaken onduidelijk.

Clapton is God stond – vanwege zijn gitaarspel – medio jaren zeventig vaak op muren gekalkt, maar met beide albums heeft hij voor de  donkere kant gekozen en speelt hij voor de duivel.

[polldaddy poll=10334220]

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.