Deze eerste maand van het jaar staat op Ondergewaardeerde Liedjes in het teken van de verschillende decennia van de Popmuziek. Deze week is de eighties aan de beurt.

Een wisselvallige periode in de muziekgeschiedenis. Zou het de oliecrises geweest zijn, die de wereld veranderde en het muzikale speelveld beïnvloedde? Sommige genres verdwenen vrijwel geheel van het toneel en maakten plaats voor disco en de synthesizer. Ook kwamen genres als punk en new wave tot wasdom. Het werd kaler en dunner. Losse holle snaredrums – en voorzichtig afgestelde basgitaren – maakte de dienst uit. Toch is er in retroperspectief juist uit deze periode veel moois te ontdekken. Muzikale pareltjes zijn van alle jaren en ze kunnen zomaar over het hoofd gezien worden, wanneer je wat oppervlakkig naar deze periode kijkt.

Een aantal bloggers is er flink ingedoken en houden onderstaand een pleidooi voor hun favoriete ondergeschoven 80’s liedje!

Keuze Ronald Eikelenboom : Trust – Les Sectes (1980)

Over drummers die van krukje wisselen

Wat voor muziek je ook maakt, als je in het Frans zingt zal je zelden voorbij de landsgrenzen klinken. De Franse metalband Trust was hierin geen uitzondering. Hun tweede album Répression verscheen in Frankrijk en Duitsland; een Engels ingezongen Repression verscheen een jaar later in Engeland, Amerika, Nederland, Japan en Canada.

En via die omweg hoorde ik ooit voor het eerst een nummer van Trust. Anthrax nam voor hun album State of Euphoria in 1988 een cover op van Antisocial, en op de daaropvolgende EP Penikufesin staat ook een Franstalige versie van dat nummer. Tot een half jaar terug wist ik niet beter dan dat dat een eerbetoon aan hun Franse fans was…

Het is uiteindelijk aan Iron Maiden te danken, dat ik er achter kwam dat Antisocial een cover is. En hoe dat dan? Al lezend over Iron Maiden stuit ik op het verhaal hoe Nicko McBrain en Clive Burr van krukje verwisselen. In 1981 neem Trust met McBrain a la batterie de opvolger van Répression op. Twee jaar later vertrekt McBrain weer om de vacante kruk bij Iron Maiden op te vullen. Clive Burr ondertussen, bij Maiden ontslagen, besluit de boot naar Frankrijk te nemen, gaat op de nog warme kruk van McBrain zitten en neemt met Trust het vierde album op. Telkens als ik dat verhaal lees zie ik voor me hoe de heren van krukje verwisselen, ergens halverwege het kanaal. Onzin natuurlijk, maar ik blijf dat beeld voor ogen zien.

Les Sectes, eveneens op Répression te vinden, werd ook door Anthrax gecoverd op Penikufesin, als Sects. Een politieke song, zoals zo vaak bij Trust, over sektes, machtsmisbruik en waartoe dat kan leiden. Maar waar Trust in het Frans onder andere de Hara Krishna er van langs geeft beperkt Anthrax zich tot Jim Jones, dan ook al weer tien jaar dood. Wel zo veilig.

Keuze Danny den Boef: Hall & Oates – Maneater (1982)

Excuses

Er zit mij iets dwars. Iets waarvoor ik mij als mens, als persoon, als muziekliefhebber, intens voor schaam. Ik weet zeker dat ik u dit gevoel binnen een paar regels ook ga meegeven. Dat kan niet anders. Het muzikale heldenduo, het op twee na succesvolste duo uit de muziekgeschiedenis, Hall & Oates, word ernstig ondergewaardeerd. Wat zeg ik? Zeer ernstig. Ze staan geen enkele keer in de befaamde Top 2000. Geen één keer. Erger nog; ze staan ook niet één keer in de lijst der fijnproevers, de Snob 2000. Inderdaad, laat dat maar even inzinken. De schaamte komt vanzelf.

Even voor de beeldvorming; ze verkochten meer dan 40 miljoen platen, hadden 34 hits in de Billboard 100 (waaronder 6 nummer 1), zijn opgenomen in zowel de Songwriters Hall Of Fame én de Rock And Roll Hall Of Fame en ze hebben ook nog eens een ster op de Hollywood Walk of Fame. Geen kattenpis dus.

Ik weet ergens wel waar het aan ligt, dat men Hall & Oates gewoon vergeet. Iedereen kent ongetwijfeld meerdere nummers, maar het zijn allemaal liedjes die dezelfde reactie uitlokken. Oh, dit is van Hall & Oates, ja? Om de één of andere reden blijft de naam Hall & Oates niet hangen. Vreemd toch?

Het had dus voor deze battle niet uitgemaakt wat ik had gekozen, want elk nummer is dus enorm ondergewaardeerd, dat blijkt. Gewoon even een klein triviaal rijtje aan willekeurige hits; Rich Girl, Kiss On My List, I Can’t Go For That (No Can Do), Private Eyes, Out Of Touch en uiteraard het in deze battle meestrijdende Maneater.

Waarom toch gekozen voor Maneater? Eigenlijk heel simpel; het basloopje. Want MAN, wat is die briljant. Hij past moeiteloos in het rijtje van Billie Jean en Another One Bites The Dust. Geniaal. Daarnaast is het ook nog eens een all-round prettig nummer. Waarom zetten we niet massaal de schouders onder dit kunststukje en dragen we het gezamenlijk door de straten van elke stad in Nederland? Waarom niet?

Laten we drie dingen met elkaar afspreken. 1) We gaan Hall & Oates de waardering geven die ze verdienen, 2) We gaan dit jaar zorgen dat ze in zowel de Snob 2000 als in de Top 2000 terugkomen met minimaal één nummer, en 3) We gaan allemaal even voor de spiegel staan en zeggen hardop tegen onszelf sorry Hall & Oates, het spijt me.

Dank voor uw aandacht.

Keuze Stefan Koopmanschap: Bronski Beat – Memories (1984)

Het zou kunnen dat die B-kant vaker gedraaid is dan Smalltown Boy

In 1984, toen Smalltown Boy uitkwam, was ik 5. Mijn vader is een muziekliefhebber, dus ik hoorde terwijl ik opgroeide heel wat muziek. Maar Bronski Beat kan ik niet herinneren gehoord te hebben in die tijd. Het was eind jaren ’80 en begin jaren ’90, toen ik de housemuziek ontdekte, dat ik langzaam maar zeker ook hier en daar wat van de oudere dansstijlen meekreeg. I Feel Love van Donna Summer bijvoorbeeld. Die kwam ook zeer regelmatig langs op housefeesten die ik bezocht. Waar ik Smalltown Boy precies voor het eerst hoorde kan ik me niet meer herinneren, misschien was het op MTV, maar ik was meteen verliefd. Toen ik op een platenbeurs de vinylsingle zag staan twijfelde ik dan ook geen seconde. Die ging mee.

Thuisgekomen zette ik de plaat meteen op. Wat is Smalltown Boy toch prachtig. Ik denk dat ik em die dag wel 10 keer heb gedraaid, achter elkaar. En voor de vorm dan ook maar even de B-kant, toch?

Wat?

Wow.

Kippenvel.

Het eerste deel van die B-kant, Infatuation, is een fijn, ritmisch maar rustig nummer, maar dat tweede deel bezorgde me letterlijk kippenvel. Memories is zo mooi droomachtig, zo prachtig. En dan die stem van Jimmy Sommerville erbij. Zo ontzettend mooi. Ik durf je geen statistieken te geven, maar het zou zo maar kunnen dat die B-kant uiteindelijk vaker gedraaid is dan het nummer waar ik de single destijds voor kocht.

Over de tijd is het nummer toch een beetje weggezakt. Ik draaide minder vinyl, en digitaal heb ik alleen Smalltown Boy. Totdat afgelopen week Larry Steinbachek, de toetsenist van Bronski Beat, overleed. Ik haalde de vinyl weer eens uit de kast, en ineens kwam het allemaal terug. Alle memories van die tijd, zittend op mijn kamer. Ik kan me zelfs herinneren dat ik het nummer een keer gedraaid heb als dromerige break tijdens een houseparty. Wat is dit toch een prachtig nummer. Tijdloos.

Keuze Ton van Hoof: Art Of Noise – A Time for Fear (Who’s Afraid) (1984)

Hoe lawaai verheven wordt tot kunst

De eighties waren voor mij zonder twijfel verbonden met de grandmixen, de bond van doorstarters, het verzamelen van maxi-singles en remixen. Mensen als Ben Liebrand, Peter Slaghuis en Shep Pattibone had ik hoog op een voetstuk staan.

Qua muziek werd ik in het midden van het verguisde decennium tot ook behoorlijk gevormd door Trevor Horne en zijn Art of Noise. Toen MTV nog videoclips uitzond en Max Headroom ‘s avonds een ‘TV-show’ had, kwam ik in aanraking met Paranoimia, die Art Of Noise opnieuw opgenomen had met Max. Een openbaring voor mij, en op vakantie bij mijn tante in Groningen kocht ik dan ook In Visible Silence op LP. Een elektronisch rariteitenkabinet, dat mij destijds muzikaal volledig in mijn macht had. En toch is mijn inzending niet Paranoimia. Met een notering in de Top 40 in 1986 (9 weken in de lijst, nummer 11 als hoogste positie) is die tenslotte niet ondergewaardeerd te noemen, toch?

Kort nadat ik die LP van Art of Noise gekocht had, kwam ik op de Mavo in contact met Donald. Donald was ook een schuchtere jongen, net als ik. Ook een maxi-single verzamelaar, en ook verknocht aan Art of Noise. Hij nam voor mij een TDK-cassettebandje op met het debuut van Art Of Noise: Who’s Afraid Of The Art Of Noise. Blij was ik met dat bandje. Enorm blij. Vooral met de openingstrack. Zo had ik het nog nooit gehoord. Veel rauwer dan die gladgeproduceerde dansdeunen die de jaren ’80 rijk was.

Met een hele sterke break, met samples van (zo merkte ik later) Fidel Castro. Met opzwepende beats, en vreemde songstructuren.  Ik begreep er niets van, maar was totaal bevlogen hierdoor. Mijn muzikale wereld was op zijn kop geschud. Totaal. Volledig. De soundtrack van mijn jaren ’80 was geboren. Hoe lawaai tot kunst werd verheven (voor mij).

Keuze Tricky Dicky: Bobby Womack – I Wish He Didn’t Trust Me So Much (1985)

Een misverstand?

Soms, nadat je het levensverhaal gelezen hebt, kun je geen andere conclusie trekken dan dat iemand geen gemakkelijk leven gehad heeft. Natuurlijk, sommige zaken roep over jezelf af, maar in het geval van Bobby Womack zijn er wel heel veel negatieve factoren van buitenaf.

Financieel is hij – simpel gezegd – goed genaaid. Veel mensen zijn heel erg rijk geworden, maar hij zag er bitter weinig van. Op latere leeftijd zei hij dat – inmiddels wijs geworden – hij nu zelf de vaseline meeneemt. In 1964 werd zijn mentor Sam Cooke vermoord en door het huwelijk met de tien jaar oudere vrouw van Cooke, Barbara, werd hij jarenlang een persona non grata. Womack beweert dat hij Cooke een dienst wilde bewijzen en diens vrouw en kinderen wilde beschermen, maar het huwelijk werd gezien als verraad aan zijn mentor. Diskjockeys weigerden Bobby’s platen te draaien, braken ze zelfs voor zijn ogen in tweeën. Het paar werd overstelpt door haatbrieven en ze ontvingen zelfs een doodskist met een pop erin, die het overleden zoontje van Sam en Barbara moest voorstellen.

Ook Cooke’s familie was ernstig in haar wiek geschoten. Sam’s broer Charlie belde hem eens op en zei : Waag het niet om ooit nog een voet in Chicago te zetten. Ik weet dat Sam erg op je gesteld was, maar ik sla je tot pulp. Maar Bobby wilde in Chicago optreden, dus heeft hij een keer – toen hij in een hotel zat – hem gebeld en gezegd waar hij verbleef, zodat ze zich konden afreageren. Het liep uit de hand, want hij had ernstige hoofdwonden en zijn hand was gebroken. Hij moest op een brancard afgevoerd worden.

Maar er was meer: Bobby’s broer Harry werd in zijn huis doodgestoken door een jaloerse vriendin. Hij verloor twee zoons, de éné in de wieg en de ander pleegde zelfmoord. Een andere zoon zit een gevangenisstraf uit, omdat hij iemand doodreed. En dan de echtscheidingen en de verslavingen, alhoewel hij zijn zware drugsgebruik grotendeels toeschreef aan de dood van zijn zoontje. Afijn, genoeg zaken om een stevige verslaving op te lopen. Ooit en na de scheiding van Barbara trof ze hem eens in bed met zijn stiefdochter Linda (Cooke) en schoot ze hem neer.

I Wish He Didn’t Trust Me So Much staat op deel 3 van de zogenaamde trilogie van The Poet-serie: So Many Rivers. Een album dat tegenwoordig heel moeilijk te verkrijgen is. Het is een verhaal over een man, die stapelverliefd is op de vrouw van zijn beste vriend. Hij heeft enorme moeite om zich te beheersen, maar tegelijkertijd krijg je de indruk dat er meer gebeurd dan een afstandelijke liefde.

I’m the best friend he’s got
I’d give him the shirt off my back
He knows he can trust me with his life
But each time he leaves me alone
Leaves me alone with his wife

It’s not that she leads me on
I’m getting there all by myself
But just being with her all, all alone
I can’t help but hopin’ that he never comes home

Toen hij I Wish He Didn’t Trust Me So Much opnam, zei iedereen: Eindelijk geeft hij het toe; hij wist dat hij fout zat. Maar Bobby Womack heeft het nummer niet geschreven! Hij heeft het het alleen maar gezongen, omdat hij het een goed nummer vond. Die mening deel ik volledig. Het is misschien wel zijn beste, ooit. En zwaar ondergewaardeerd.

Keuze Willem Kamps: New Model Army – 51st State of America (1986)

Proud American Sons

De eighties zijn voor mij de middeleeuwen van de popmuziek. Een zwart decennium. Dus ja, sorry, dit wordt toch een beetje een doemstukje. Na de opkomst en bloeiperiode van de pop in de jaren ’60 en ’70 treedt het verval snel in, versterkt door een enorme economische crisis. De om zich heen slaande armoede en uitzichtloosheid leidt tot kille New Wave en onpersoonlijke elektronica, die tot overmaat van ramp gepaard gaan met verschrikkelijk foute kapsels en potsierlijke kleding. Kortom, in vele opzichten een klotetijd. In de tweede helft trekt de economie weer aan en ook de muziek leeft gelukkig weer op, al zitten we dan al op de drempel van de nineties. Een renaissance dankzij de grunge, funkmetal (crossover), house in vele varianten (overigens ook niet mijn ding) en later de triphop, indiepop en –rock, britpop, nu-metal, noem maar op. En zo gaat het door tot de dag van vandaag, waarbij elke zich ietwat onderscheidende stroming een eigen label krijgt opgeplakt.

Het mag duidelijk zijn, van de muziek uit de eighties is er weinig dat bij mij warme herinneringen oproept. Natuurlijk waren er af en toe lichtpuntjes, strohalmen, waardoor je wist dat het ooit weer goed zou komen en die in de loop der jaren eeuwigheidswaarde hebben verkregen. Eén zo’n lichtpunt was New Model Army, gek genoeg een typerend product van die grauwe periode. Een anarcho-punkrocktrio uit het Verenigd Koninkrijk met kritische en politiek getinte teksten, daarin aangemoedigd door het beleid van dat ijzeren wijf, Margaret Thatcher.

Misschien niet hun allersterkste nummer, maar wel karakteristiek voor hun stijl is 51st State of America. Alleen de titel van de single van hun album The Ghost of Cain uit ’86, zegt al genoeg: Groot Brittannië danst naar de pijpen van de VS.  Het is een lekkere korte punksong, live bij voorkeur de volledige tekst meegebruld door de kolkende zaal, met de armen omhoog en andere woeste gebaren makend. Een golvende menigte die een statement maakt tegen alles wat rechts, imperialistisch en populistisch is, gerekruteerd voor het nieuwe leger.

Look out of your windows, watch the skies
Read all the instructions with bright blue eyes
We’re W.A.S.P’s, proud American sons
We know how to clean our teeth and how to strip down a gun

We’re the 51st state of America

Met een beetje pech staan we weer aan de vooravond van een volgend donker tijdperk, mede dankzij de weerzinwekkende Trump. Ik krijg weer zin in een optreden van NMA…

Keuze Paul Molenaar: The Comsat Angels – The Cutting Edge (1987)

Rain on the windscreen makes a rhythm

Begin jaren 80 begon ik als net twintiger de betere muziek te ontdekken via vooral  ‘De Verrukkelijke 15’  waar The Comsat Angels ook regelmatig langskwamen. Mijn muzikale  voorkeur lag echter meer bij de wereldverbeteraars van U2, Simple Minds en The Alarm; dus hobbelde The Comsat Angels daar een beetje achteraan. De nummers die langskwamen (Independance Day, You Move Me, Day One) waren wel leuk, maar niet meer dan dat.

Totdat ik eind ’86 op een donkere, regenachtige vrijdagavond in de auto ergens door het land reed en op de radio bij Curry & van Inkel  ineens  The Cutting Edge hoorde. Het zuigende, lome ritme, een piano die zijn eigen weg zoekt én vindt, Stephen Fellows met die unieke onderkoelde passie in zijn stem, de wanhoop

Cold and sharper than a knife,
this is for the best I said.
Lord help me I’m mystified,
It seems I got the Cutting Edge

en het samenspel tussen sound en ritme maken het een magistraal nummer. Mooier zal regen tegen de voorruit (Rain on the windscreen makes a rhythm) nooit meer klinken.

Alleen met dit nummer kan ik genieten van regen…

Keuze Remco Smith: Chris Isaak – Blue Hotel (1987)

Wat kwam er eerst, de muziek of het verdriet?

…sommige van deze nummers heb sinds ik zestien of negentien of eenentwintig was gemiddeld eens per week beluisterd (driehonderd keer in de eerste maand en daarna af en toe nog eens). Dat kan toch niet zonder schade achter te laten? Natuurlijk wordt je zo iemand, die als een pudding in elkaar zakt wanneer het helemaal mis gaat met de eerste liefde. Wat kwam er eerst, de muziek of het verdriet? Luisterde ik naar muziek, omdat ik me verdrietig voelde? Of voelde ik me verdrietig, omdat ik naar muziek luisterde? Maken al die platen je tot een melancholicus?” (Nick Hornby, High Fidelity)

Melancholie heeft voor mij niet perse een negatieve intonatie. Melancholie vind ik wel mooi. Zeker als het zo prachtig wordt gebracht als door Chris Isaak op zijn eerste plaat in 1987. De breed uitwaaierende countrygitaar. De snik (maar niet tè) in de stem. En vooral die prachtige liedjes. You Owe Me Some Kind Of Love. Heart Full Of Soul, Lie To Me. Samen met Blue Hotel de start van dit prachtige album. Tijdloze melancholiek.

Maar vanaf welke leeftijd kun je een kind blootstellen aan zulke muziek? Moet daar niet een leeftijdsgrens aan worden gekoppeld? Net als met alcohol en sigaretten? Interessante gedachte. Want doe je er goed aan om een kind naar bluesmuziek te laten horen? Naar Nick Drake? Joy Division? Chris Isaak? Aan welke risico’s stel je een kind dan bloot?

Mensen maken zich zorgen over kinderen die met geweertjes spelen en over tieners die naar geweldige video’s kijken. We zijn bang dat zich een soort van gewelddadigheid van hen meester maakt. Niemand maakt zich zorgen over kinderen die duizenden – letterlijk duizenden – songs beluisteren over gebroken harten, afwijzing, pijn, verdriet en verlies.” (High Fidelity)

Blue Hotel van Chris Isaak kwam uit in mei 1987. In dat jaar werd ik veertien. Hartstikke bleu nog. Genoeg meisjes in de klas, maar al zo veel meer volwassen dan ik. Ik probeerde hun aandacht te krijgen, maar als die er was had ik geen idee wat er mee te doen. Met het nodige (puber)verdriet als gevolg. Trok ik me weer met mijn muziek terug op mijn kamer. Maar wat kwam er nu eerst? Ben ik Chris Isaak gaan luisteren vanwege de melancholie? Of heeft Chris Isaak de melancholie veroorzaakt? Is 14 jaar niet veel te jong voor Chris Isaak?

Soundtrack van mijn pubermelancholie? Blue Hotel van Chris Isaak.

Blue Hotel.
Life don’t work out my way.
I wait alone each lonely night.
Blue Hoteeeeeeeeeeeeel

Keuze Marcel Klein: The Adventures – Broken Land (1988)

Kort avontuurtje

We kennen het allemaal wel, de bandjes die voorbijkomen en weer weggaan, maar met één of twee nummers de aandacht trekken. Voor mij zijn The Adventures zo’n bandje. Met hun single Broken Land weten ze indruk op mij te maken.  Bombastisch, rustig, emotioneel, en een verrassend goede stem.  Een nummer waarbij kippenvel al op mijn armen staat, als ik alleen maar aan het nummer denk.

The Adventures hebben nooit een commerciële doorbraak gehad en ook dit nummer is altijd een beetje onder de radar gebleven. Maar eerlijk gezegd is er nog een reden om dit als een ondergewaardeerde song neer te zetten.  In de 80’er jaren kocht ik heel wat singletjes van mijn zakgeld en vaak was dit alleen maar om de A-kant van zo’n single. De B-kant draaide ik dan één keer, maar was vaak een stuk minder.  Bij Broken Land was dit anders. De B-kant draaide ik vaak genoeg, want ook Don’t Stand On Me is een heerlijk jaren ’80 nummer.  Het nummer staat zelfs niet op hun album The Sea Of Love en is echt een ondergewaardeerde liedje…… Wellicht iets voor een andere battle?

Deze keer doen we het met de A-Kant. Broken Land hoort bij mijn favoriete nummers aller tijden.

Keuze Eric van den Bosch: Traveling Wilburys – Handle With Care (1988)

Het B-kantje dat een supergroep werd

Bij de voorbereiding van dit stukje zag ik tot mijn verbazing dat Traveling Wilburys op Ondergewaardeerde Liedjes slechts in een intro van een battle genoemd werd. Is dat omdat de nummers niet als ondergewaardeerd gezien worden, of zijn ze juist bizar ondergewaardeerd? Ach, het verhaal erachter is te mooi om niet te vertellen.

Electric Light Orchestra‘s Jeff Lynne was de producent van het George Harrison-album Cloud Nine en ze wilden wat gasten uitnodigen voor een B-kantje. Roy Orbison kwam in beeld, Bob Dylan had de thuisstudio waar het nummer werd opgenomen en vroeg of ‘ie mee mocht doen en Tom Petty‘s deelname was volstrekt toevallig: Harrisson had een gitaar die hij nodig had bij Petty liggen en besloot hem ter plekke uit te nodigen. Et voilà, een supergroep was geboren.

En die naam? Die ontstond uit een geintje in de Cloud Nine-sessies. Bij een foutje in de opname riep Harisson: We’ll bury that in the mix. Dat werd een running gag, die later goed van pas kwam. Later pas, want Handle With Care was toch echt voorbestemd als B-kantje. Bij de platenmaatschappij hadden ze door dat ze goud in handen hadden en ze stelden voor een heel album in die bezetting op te nemen. Dat deden ze.

Ze waren volledig herkenbaar op de hoes, maar hun namen waren nergens op het album te vinden: ze hadden allemaal een pseudoniem gekozen, als broers met de achternaam Wilbury. Drummer Jim Keltner werd Buster Sidebury gedoopt en de liner notes werden onder pseudoniem geschreven door Monty Python’s Michael Palin.

Wat op Handle With Care te horen was, bleek voor het hele album te gelden. Hier waren heren aan het werk die elkaar respecteerden en de ego’s thuisgelaten hadden. Daarom was het ook gelukt om Handle With Care in vijf uur(!) te schrijven en op te nemen. Dat was goed bevallen, dus het procedé werd nogmaals toegepast. Een nummer per dag, van compositie en lyrics tot opnemen en inzingen.

Het hele album straalde ontspanning en warmte uit, met knappe koortjes, de warme gitaren – een typisch element van veel van Lynne’s producties -, en relatief eenvoudige songs, die echter stuk voor stuk meteen bleven hangen. The End Of The Line, Last Night, Tweeter And The Monkey Man en Heading For The Light werden allemaal hits, maar Handle With Care was de track die het allemaal in gang zette. Een liefdesliedje dat wordt voortgedreven door de gitaren.

Orbison heeft het succes maar beperkt meegekregen. Het album verscheen op 18 oktober 1988 en Orbison overleed op 6 december van dat jaar. Hij werd in de video van de tweede single The End Of The Line op fraaie wijze herdacht: zijn gitaar staat daarin in een schommelstoel.

Ondanks het verscheiden van Orbison verscheen er nog een tweede album, Vol. 3, met echter beduidend minder succes. Een interessante release was nog een cover van Nobody’s Child, die aanvankelijk alleen op de benefiet-cd Nobody’s Child: Romanian Angel Appeal verscheen.

Harrison heeft na 1995, toen Warner Bros. de rechten kwijtraakte, herdrukken van het album tegengehouden. Pas in 2007, zes jaar na zijn dood, verscheen The Traveling Wilburys Collection, inclusief Vol. 3, alsmede extra’s, waaronder Nobody’s Child en een DVD met een korte documentaire over de totstandkoming van Vol. I.

En dat allemaal naar aanleiding van een B-kantje.

Keuze Frans Kraaikamp: Indigo Girls – Kid Fears (1989)

Onverminderd relevant

Eén van mijn favoriete ondergewaardeerde album’s uit de 80’s is de plaat Indigo Girls van de Indigo Girls. De plaat staat vol met zeer krachtig gezongen duetten van de dames Amy Ray en Emely Saliers. Alhoewel de plaat destijds zeer goed ontvangen – en verkocht – werd, zijn de liedjes toch wat ondergesneeuwd geraakt. Het is niet bepaald de eerste keuze waar je aan denkt bij een goede 80’s plaat, maar toch – vind ik – zeer de moeite waard! Ik leerde de muziek van de Indigo Girls in de 90’s kennen, doordat mijn zusje met haar gitaar de liedjes speelde en zong. Ik kocht de plaat uiteindelijk een jaar of 10 jaar geleden bij een kringloop voor € 1. Supertof om deze op vinyl te hebben!

Op de plaat staat naast de single Closer To Fine ook het nummer Kid Fears. Een prachtig nummer met alle akkoorden op de juiste plek, een krachtige melodie en een mooie opbouw. Eigenlijk is het nummer al helemaal af tot aan het moment dat Michael Stipe nog even een derde stem inzet. Ik kan er niets aan doen; ik krijg er nog elke keer kippenvel van als ik het hoor. Luister zelf maar eens hoe waanzinnig de stemmen samengaan. Draai het volume maar eens lekker open.. en laat je overtuigen! Dergelijke liedjes zijn wat mij betreft het bewijs dat er in de tachtiger jaren mooie muziek gemaakt werd, die nog steeds onverminderd relevant is om te draaien!

Keuze Freek Janssen: Edie Brickell & New Bohemians – Circle (1989)

Begin van de comeback van de singer-songwriters

Zo eind jaren tachtig waren singer-songwriters nog betrekkelijk zeldzaam, laat staan vrouwelijke. Als je als vrouw de Top 40 in wilde komen moest je óf op Madonna lijken, of op Frizzle Sizzle (dan zou ik het trouwens wel weten).

Dankzij Tracy Chapman kwam daar in 1987 gelukkig een beetje verandering in. Edie Brickell behoorde tot een lichting die het genre een por in de rug gaf, samen met andere een-à-twee-dags-vliegen zoals Tanita Tikaram met de donkere stem, die een hit scoorde met Twist in my Sobriety (ik weet nog steeds niet wat sobriety nu eigenlijk betekent) en daarna nog een losse flodder met Cathedral Song. In de Lage Landen hadden we Won Ton Ton met I Lie And I Cheat, ook zo eentje.

Brickell scoorde samen met haar band New Bohemians twee hitjes: What I Am deed het goed in de VS, Circle werd beter ontvangen in Nederland. De Snob 2000 haalde ze alleen met What I Am.

Ook een wetenswaardig feitje: Brickell is getrouwd met Paul Simon en ze werd geboren in het jaar waarop Sound Of Silence werd uitgebracht.

[polldaddy poll=9636292]

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.